ECLI:NL:CRVB:2009:BI1730
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- G. van der Wiel
- G.J.H. Doornewaard
- I.M.J. Hilhorst-Hagen
- Rechtspraak.nl
Herziening van WAO-uitkering en proceskostenveroordeling in hoger beroep
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant, die een WAO-uitkering ontving, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80-100%. Deze uitkering werd per 25 december 2005 herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 45-55% door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellant heeft bezwaar aangetekend tegen dit besluit, maar het Uwv verklaarde het bezwaar ongegrond. De rechtbank Amsterdam heeft in een eerdere uitspraak het beroep van appellant gegrond verklaard, maar de rechtsgevolgen van het besluit in stand gelaten. Appellant was het niet eens met deze beslissing en heeft hoger beroep ingesteld.
Tijdens de zitting in hoger beroep op 6 maart 2009 werd appellant vertegenwoordigd door zijn advocaat, mr. M.J.M. Schreurs, terwijl het Uwv werd vertegenwoordigd door mr. M.H.A.H. Smithuysen. Appellant voerde aan dat het medische onderzoek onzorgvuldig was en dat de urenbeperking onduidelijk was vastgesteld. De Raad voor de Rechtspraak heeft echter geoordeeld dat het hoger beroep niet slaagde. De Raad oordeelde dat de functies die aan appellant werden voorgelegd, de belastbaarheid van appellant niet overschreden. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het Uwv in de proceskosten van appellant in hoger beroep moest worden veroordeeld tot een bedrag van € 644,-. Tevens werd bepaald dat het Uwv het griffierecht van € 106,- aan appellant moest vergoeden.
De Raad concludeerde dat de bezwaarverzekeringsarts voldoende informatie had ingewonnen en dat de medische beoordeling adequaat was. De Raad vond dat de bezwaarverzekeringsarts op juiste wijze had gehandeld door Mentrum om aanvullende informatie te vragen, en dat de functies die aan appellant waren voorgelegd, niet te veel op elkaar leken. De Raad oordeelde dat de argumenten van appellant in hoger beroep geen nieuwe gezichtspunten boden die tot een ander oordeel konden leiden.