ECLI:NL:CRVB:2009:BI1702

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 april 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07-6866 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opschorting en intrekking van bijstand wegens niet verschijnen op uitnodiging

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht, waarin de rechtbank het beroep tegen het besluit van het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht ongegrond heeft verklaard. Appellant ontving bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB) en werd uitgenodigd voor een gesprek in het kader van een rechtmatigheidsonderzoek. Appellant heeft echter zonder bericht van verhindering geen gehoor gegeven aan deze uitnodiging. Het College heeft daarop het recht op bijstand van appellant opgeschort en later ingetrokken, omdat hij niet was verschenen op de uitnodigingen voor de gesprekken.

De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn uitspraak van 14 april 2009 geoordeeld dat appellant verwijtbaar heeft gehandeld door niet op de uitnodiging te reageren. De Raad heeft vastgesteld dat de termijn om te reageren niet onredelijk kort was en dat appellant, ondanks zijn stelling dat hij analfabeet is en de Nederlandse taal matig beheerst, in staat had moeten zijn om tijdig actie te ondernemen. De Raad concludeert dat het College bevoegd was om de bijstand op te schorten en later in te trekken, omdat appellant niet heeft voldaan aan de verplichtingen die voortvloeien uit de WWB.

De Raad bevestigt de aangevallen uitspraak en ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is gedaan door A.B.J. van der Ham, in tegenwoordigheid van A. Badermann als griffier, en is openbaar uitgesproken op 14 april 2009.

Uitspraak

07/6866 WWB
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 30 oktober 2007, 07/679 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht (hierna: College)
Datum uitspraak: 14 april 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. E.J. Bakker, advocaat te Utrecht, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 maart 2009. Appellant is, met voorafgaand bericht, niet verschenen. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door C. van den Bergh, werkzaam bij de gemeente Utrecht.
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant ontving bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor gehuwden.
1.2. In het kader van een rechtmatigheidsonderzoek is appellant bij brief van 23 oktober 2006 uitgenodigd voor een gesprek op 30 oktober 2006. Appellant heeft zonder bericht van verhindering geen gehoor gegeven aan deze uitnodiging.
1.3. Bij besluit van 30 oktober 2006 heeft het College met toepassing van artikel 54, eerste lid, van de WWB het recht op bijstand van appellant met ingang van 30 oktober 2006 opgeschort en hem uitgenodigd voor een gesprek op 3 november 2006. Hierbij is aangegeven dat het niet meewerken aan het gesprek consequenties kan hebben voor het recht op bijstand.
1.4. Bij besluit van 6 november 2006, voor zover van belang, heeft het College met toepassing van artikel 54, vierde lid, van de WWB de bijstand met ingang van 30 oktober 2006 ingetrokken omdat appellant, zonder bericht van verhindering, niet is verschenen op het gesprek van 3 november 2006.
1.5. Bij besluit van 27 januari 2007 heeft het College de bezwaren tegen de besluiten van 30 oktober 2006 en 6 november 2006 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 27 januari 2007 ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Opschorting
4.1.1. Artikel 54, eerste lid, van de WWB bepaalt dat, indien de belanghebbende de voor de verlening van bijstand van belang zijnde gegevens of de gevorderde bewijsstukken niet, niet tijdig of onvolledig heeft verstrekt en hem dit te verwijten valt, dan wel indien de belanghebbende anderszins onvoldoende medewerking verleent, het college het recht op bijstand kan opschorten:
a. vanaf de eerste dag van de periode waarop het verzuim betrekking heeft, of
b. vanaf de dag van het verzuim indien niet kan worden bepaald op welke periode dit verzuim betrekking heeft.
4.1.2. De Raad is van oordeel dat appellant, door geen gehoor te geven aan de uitnodiging voor een gesprek op 30 oktober 2006, zich niet bereid heeft getoond mee te werken aan het rechtmatigheidsonderzoek. Deze gedraging acht de Raad verwijtbaar. In de stelling van appellant dat hij analfabeet is, de Nederlandse taal matig beheerst en derhalve afhankelijk is van de welwillendheid van derden om brieven voor hem te vertalen ziet de Raad geen reden voor een ander oordeel. Daarbij overweegt de Raad dat de termijn om te reageren niet zodanig kort was dat appellant niet in staat moest worden geacht tijdig actie te ondernemen. Tevens had appellant zich tot de dienst Sociale Zaken en Werkgelegenheid kunnen wenden, teneinde duidelijkheid te verkrijgen omtrent de inhoud van de brief.
4.1.3. Dit leidt tot de conclusie dat aan de voorwaarden voor toepassing van artikel 54, eerste lid, aanhef en onder a, van de WWB is voldaan zodat het College bevoegd was tot opschorting van het recht op bijstand van appellant met ingang van 30 oktober 2006. In hetgeen appellant heeft aangevoerd ziet de Raad geen grond voor het oordeel dat het College niet in redelijkheid van de bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken.
4.2. Intrekking
4.2.1. Ingevolge artikel 54, vierde lid, van de WWB kan het college, als de belanghebbende in het geval bedoeld in het eerste lid het verzuim niet herstelt binnen de daarvoor gestelde termijn, na het verstrijken van die termijn het besluit tot toekenning van bijstand met ingang van de eerste dag waarover het recht op bijstand is opgeschort, intrekken.
4.2.2. Vast staat dat appellant geen gebruik heeft gemaakt van de bij het besluit van 30 oktober 2006 gegeven mogelijkheid zijn verzuim te herstellen door alsnog op 3 november 2006 te verschijnen op de oproep voor een gesprek. Appellant heeft daarbij dezelfde argumenten aangevoerd als tegen het besluit van 30 oktober 2006. De Raad heeft hiervoor reeds vastgesteld dat appellant ter zake een verwijt treft door niet aan de oproep om op 30 oktober 2006 te verschijnen gehoor te geven. Dat appellant op 3 november 2006 wederom niet is verschenen, is hem dan ook aan te rekenen.
4.2.3. De Raad komt op grond van het voorgaande tot de conclusie dat het College bevoegd was tot intrekking van de bijstand van appellant op grond van artikel 54, vierde lid, van de WWB. In hetgeen appellant heeft aangevoerd is geen grond gelegen voor het oordeel dat het College niet in redelijkheid van deze bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken.
4.3. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
4.4. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.B.J. van der Ham. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A. Badermann als griffier, uitgesproken in het openbaar op 14 april 2009.
(get.) A.B.J. van der Ham.
(get.) A. Badermann.
IJ