ECLI:NL:CRVB:2009:BI1598

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 april 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07-5674 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WIA-uitkering op basis van medische en arbeidskundige beoordeling

In deze zaak heeft appellante, die als groepshulp werkte, hoger beroep ingesteld tegen de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om haar een WIA-uitkering toe te kennen. Appellante was op 30 augustus 2004 uitgevallen door hoofdpijn en vermoeidheidsklachten. Na een beoordeling in het kader van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) werd zij op 30 mei 2006 onderzocht door verzekeringsarts A. van Gorsel. Deze concludeerde dat appellante beperkingen had voor fysiek zware arbeid en stelde een Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) op. De arbeidsdeskundige kwam tot de conclusie dat appellante niet geschikt was voor haar eigen werk, maar wel voor drie andere functies, wat leidde tot een arbeidsongeschiktheid van minder dan 35%. Op basis hiervan werd haar bij besluit van 12 juli 2006 meegedeeld dat zij geen recht had op een WIA-uitkering.

Appellante ging in bezwaar, maar het Uwv verklaarde dit ongegrond bij besluit van 22 november 2006. In beroep stelde appellante dat zij meer beperkingen had dan het Uwv had aangenomen, maar de rechtbank oordeelde dat zij dit niet met medische gegevens had onderbouwd. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond. In hoger beroep herhaalde appellante haar gronden, maar de Centrale Raad van Beroep kon zich volledig verenigen met het oordeel van de rechtbank. De Raad concludeerde dat het Uwv de beperkingen van appellante niet had onderschat en dat de functies die aan de schatting ten grondslag lagen, geschikt waren. De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak en oordeelde dat er geen termen aanwezig waren voor toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

Uitspraak

07/5674 WIA
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 6 september 2007, 06/4396
(hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen
(hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 17 april 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. M. Mos, advocaat te Utrecht, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 maart 2009, waar namens appellante is verschenen mr. Mos. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door M. Florijn.
II. OVERWEGINGEN
1. Appellante is groepshulp geweest voor 24 uur per week en is op 30 augustus 2004 uitgevallen wegens hoofdpijn en vermoeidheidsklachten. Vervolgens heeft per einde wachttijd een beoordeling plaatsgevonden in het kader van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). In dat verband is appellante op 30 mei 2006 onderzocht door de verzekeringsarts A. van Gorsel. Nadat hij informatie had ontvangen van de behandelend specialist is deze verzekeringsarts in haar rapport van 19 juni 2006 tot de conclusie gekomen dat appellante beperkingen heeft voor het verrichten van fysiek zware arbeid. Met inachtneming van deze beperkingen heeft hij een zogeheten Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) opgesteld. Daarna is de arbeidsdeskundige in haar rapport van 10 juli 2006 tot de conclusie gekomen dat appellante niet meer geschikt is voor haar eigen werk maar nog wel geschikt voor een drietal andere functies. Op basis van deze drie functies heeft zij de mate van arbeidsongeschiktheid berekend op minder dan 35%. In overeenstemming met dit rapport is appellante bij besluit van 12 juli 2006 door het Uwv meegedeeld dat zij niet in aanmerking komt voor een WIA-uitkering.
2. De bezwaarverzekeringsarts heeft zich kunnen verenigen met de vastgestelde FML. De bezwaararbeidsdeskundige heeft de bevindingen van de arbeidsdeskundige onderschreven. Bij besluit van 22 november 2006 heeft het Uwv het bezwaar van appellante ongegrond verklaard.
3.1. In beroep heeft appellante naar voren gebracht dat zij zeer veel last heeft van vermoeidheidsklachten en dat zij als gevolg daarvan meer beperkingen heeft dan het Uwv heeft aangenomen. Daarop is gereageerd door de bezwaarverzekeringsarts en bezwaararbeidsdeskundige.
3.2. De rechtbank heeft zich kunnen verenigen met de medische component van het bestreden besluit. Het standpunt van appellante dat zij meer beperkingen heeft dan zijn aangenomen heeft zij naar het oordeel van de rechtbank niet met medische gegevens onderbouwd. Met betrekking tot de door appellante geclaimde urenbeperking heeft de rechtbank zich kunnen verenigen met wat de bezwaarverzekeringsarts daarover heeft overwogen. Voorts is de rechtbank tot de conclusie gekomen dat de geschiktheid van appellante voor de aan de schatting ten grondslag gelegde functie in voldoende mate is aangetoond. De rechtbank heeft het beroep dan ook ongegrond verklaard.
4. In hoger beroep heeft appellante haar eerdere in de procedure naar voren gebrachte gronden herhaald, waarbij zij er op heeft gewezen dat de rechtbank ten onrechte van een Hb-waarde van 6.3 is uitgegaan.
5.1. De Raad kan zich geheel verenigen met het oordeel van de rechtbank en de overwegingen die de rechtbank daaraan in de aangevallen uitspraak ten grondslag heeft gelegd. Ook de Raad is op grond van de gedingstukken niet tot de conclusie kunnen komen dat het Uwv de beperkingen van appellante heeft onderschat. Tevens acht ook de Raad de aan de schatting ten grondslag gelegde functies geschikt. Voor wat betreft de grond met betrekking de Hb-waarde kan de Raad zich verenigen met hetgeen de bezwaarverzekeringsarts daaromtrent in zijn rapport van 16 november 2007 heeft geschreven. De Raad is dan ook van oordeel dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5.2. De Raad acht geen termen aanwezig voor toepassing van artikel 8: 75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.C. Stam. De beslissing is, in tegenwoordigheid van R. Benza als griffier, uitgesproken in het openbaar op 17 april 2009.
(get.) R.C. Stam.
(get.) R. Benza.
JL