ECLI:NL:CRVB:2009:BI1598
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering van WIA-uitkering op basis van medische en arbeidskundige beoordeling
In deze zaak heeft appellante, die als groepshulp werkte, hoger beroep ingesteld tegen de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om haar een WIA-uitkering toe te kennen. Appellante was op 30 augustus 2004 uitgevallen door hoofdpijn en vermoeidheidsklachten. Na een beoordeling in het kader van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) werd zij op 30 mei 2006 onderzocht door verzekeringsarts A. van Gorsel. Deze concludeerde dat appellante beperkingen had voor fysiek zware arbeid en stelde een Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) op. De arbeidsdeskundige kwam tot de conclusie dat appellante niet geschikt was voor haar eigen werk, maar wel voor drie andere functies, wat leidde tot een arbeidsongeschiktheid van minder dan 35%. Op basis hiervan werd haar bij besluit van 12 juli 2006 meegedeeld dat zij geen recht had op een WIA-uitkering.
Appellante ging in bezwaar, maar het Uwv verklaarde dit ongegrond bij besluit van 22 november 2006. In beroep stelde appellante dat zij meer beperkingen had dan het Uwv had aangenomen, maar de rechtbank oordeelde dat zij dit niet met medische gegevens had onderbouwd. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond. In hoger beroep herhaalde appellante haar gronden, maar de Centrale Raad van Beroep kon zich volledig verenigen met het oordeel van de rechtbank. De Raad concludeerde dat het Uwv de beperkingen van appellante niet had onderschat en dat de functies die aan de schatting ten grondslag lagen, geschikt waren. De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak en oordeelde dat er geen termen aanwezig waren voor toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.