ECLI:NL:CRVB:2009:BI1560

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 april 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07-4447 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van WAO-uitkering en geschiktheid van functies in het kader van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om de herziening van de WAO-uitkering van appellant, die in hoger beroep is gegaan tegen een uitspraak van de rechtbank Maastricht. De rechtbank had het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om het bezwaar van appellant ongegrond te verklaren, bevestigd, maar de rechtsgevolgen in stand gelaten. Appellant betwistte de geschiktheid van de door het Uwv geselecteerde functies, met name vanwege zijn visusproblemen die hem zouden uitsluiten van chauffeurswerk. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak op 17 april 2009 behandeld, waarbij beide partijen niet verschenen. De Raad oordeelde dat de rechtbank onvoldoende inzichtelijk had gemaakt dat de functies die aan appellant waren voorgelegd, daadwerkelijk geschikt waren. De Raad concludeerde dat de functie van verkoper technische detailhandel niet geschikt was, omdat deze vereiste dat appellant in het bezit was van een rijbewijs en beroepsmatig aan het verkeer moest deelnemen, wat niet mogelijk was gezien zijn visusproblemen. De Raad vernietigde het bestreden besluit van het Uwv en droeg hen op een nieuw besluit te nemen, waarbij de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit niet in stand blijven. Tevens werd het Uwv veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van appellant in hoger beroep.

Uitspraak

07/4447 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 22 juni 2007, 06/1790 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 17 april 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.C. Vergoosen, destijds werkzaam bij Payroll Totaal te Sittard (en thans bij Koenen en Co te Roermond), hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift en een nader arbeidskundig rapport ingediend.
Mr. Vergoosen heeft daarop een reactie ingezonden.
Het geding is op 6 maart 2009 ter zitting aan de orde gesteld. Beide partijen zijn, zoals tevoren bericht, niet verschenen.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Het beroep van appellant was gericht tegen het besluit van 12 juli 2006 (hierna: het bestreden besluit). Hierbij heeft het Uwv het bezwaar van appellant, gericht tegen het besluit van 28 december 2005 tot verhoging van zijn uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) per 13 augustus 2004, ongegrond verklaard.
1.2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank geoordeeld dat het bestreden besluit berust op een toereikende medische grondslag. De rechtbank heeft echter ook overwogen dat het Uwv pas in de beroepsfase adequaat heeft gemotiveerd waarom appellant de in aanmerking genomen functies zou kunnen vervullen, reden waarom zij het bestreden besluit heeft vernietigd. Daarbij heeft de rechtbank de rechtsgevolgen van dit besluit in stand gelaten. Zij heeft het Uwv opgedragen om de in beroep gemaakte kosten van rechtsbijstand en het griffierecht aan appellant te vergoeden.
2. Appellant voert in hoger beroep hiertegen aan dat het medisch en arbeidskundig onderzoek in deze zaak niet zorgvuldig is verricht. Mede hierdoor zijn met name de beperkingen die voortvloeien uit zijn chronische oogaandoening onvoldoende onderkend. Voorts wijst hij erop dat de verhoging van zijn uitkering naar de klasse 55 tot 65% is ingegaan op 13 augustus 2004, terwijl zijn uitkering op grond van hetzelfde medisch onderzoek vanaf 24 april 2005 is vastgesteld naar de klasse 80 tot 100%. Tot slot voert hij aan dat ten onrechte is uitgegaan van een maatman van 38 uur per week, terwijl hij veel meer uren per week werkte in zijn maatmanfunctie van operationeel manager postverkeer PTT.
3. De Raad overweegt als volgt.
3.1. Aan de verhoging van de WAO-uitkering, die heeft geduurd van 13 augustus 2004 tot 24 april 2005, ligt ten grondslag dat appellant de door de bezwaararbeidsdeskundige op 15 november 2005 geselecteerde functies in de Sbc-functiegroepen van verkoper technische detailhandel (317013), houtwarensamensteller (262140) en surveillant bewakingsdienst (342023) kan vervullen. Deze functies vertegenwoordigden, afgaande op eerdere arbeidsmogelijkhedenlijsten, in juli 2004 voldoende arbeidsplaatsen en de functies waren destijds voldoende actueel. De bezwaararbeidsdeskundige is bij het selecteren van de functies wel per abuis uitgegaan van de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) zoals deze op 9 februari 2007 was opgesteld voor een latere herbeoordeling van de arbeidsongeschiktheid in plaats van de hier toepasselijke FML, zoals deze op 24 juni 2005 was opgesteld.
3.2. Ten aanzien van de medische beoordeling door het Uwv onderschrijft de Raad hetgeen door de rechtbank in de aangevallen uitspraak hierover is overwogen.
3.3. Ook afgezien van de onder 3.1 genoemde vergissing, is de Raad, anders dan de rechtbank, van oordeel dat in de procedure bij de rechtbank niet alsnog voldoende inzichtelijk is geworden dat alle drie genoemde functies voor appellant geschikt zijn te achten. De Raad wijst hiertoe op de Sbc-groep verkoper technische detailhandel die de functie van verkoopadviseur autobedrijf bevat. Hierbij is aangegeven dat een rijbewijs B nodig is, dat de functionaris de klant zonodig thuis bezoekt en schoongepoetste nieuwe auto’s zonodig in de showroom rijdt. De bezwaararbeidsdeskundige heeft in zijn rapport van 26 juni 2006, uitgaande van de (ook in de FML van 24 juni 2005 in rubriek 2 onder punt 12 geplaatste) toelichting van de verzekeringsarts dat chauffeurswerk niet mogelijk is wegens visusproblemen – door de bezwaararbeidsdeskundige vertaald als het niet beroepsmatig kunnen deelnemen aan het verkeer – , als zijn opvatting neergelegd dat de functie geschikt is omdat autorijden weliswaar voorkomt, maar niet langdurig. Deze motivering van de geschiktheid van de functie overtuigt de Raad niet. De Raad houdt het ervoor dat de functionaris zich bij het thuis bezoeken van klanten per auto zal verplaatsen en dat het beroepsmatig deelnemen aan het verkeer daarmee onderdeel van zijn werkzaamheden is. Dat het daarbij uitsluitend zal gaan om autoritten van korte duur, waarvoor de verzekeringsarts, gelet op de toelichting geplaatst bij punt 10 van rubriek 2 van de FML appellant niet beperkt acht, is niet gebleken.
3.4. Dit leidt de Raad tot de conclusie dat genoemde functie niet zonder meer als grondslag kan dienen van het bestreden besluit. Er zijn geen reservefuncties. De Raad acht het beroep dat appellant tegen dit besluit heeft ingediend om deze reden gegrond en zal de vernietiging van het bestreden besluit daarom bevestigen wegens strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht. Het in stand laten door de rechtbank van de rechtsgevolgen van dit besluit zal ongedaan worden gemaakt en het Uwv zal worden opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen. Daar voegt de Raad nog aan toe dat het Uwv terecht is uitgegaan van een maatmanfunctie van 38 uur per week. Gezien het voorgaande, komt de aangevallen uitspraak alleen voor vernietiging in aanmerking voor zover daarbij is bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven.
4. De Raad ziet aanleiding om het Uwv te veroordelen in de door appellant in hoger beroep gemaakte proceskosten. Deze kosten worden begroot op € 322,- voor verleende rechtsbijstand.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover daarbij is bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit van 12 juli 2006 geheel in stand blijven;
Bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige;
Bepaalt dat de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen een nieuw besluit op bezwaar neemt met inachtneming van deze uitspraak van de Raad;
Veroordeelt de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de proceskosten van appellant in hoger beroep tot een bedrag groot € 322,-;
Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan appellant het in hoger beroep betaalde griffierecht van € 106,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos als voorzitter en A.T. de Kwaasteniet en M. Greebe als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A.L. de Gier als griffier, uitgesproken in het openbaar op 17 april 2009.
(get.) D.J. van der Vos.
(get.) A.L. de Gier.
TM