ECLI:NL:CRVB:2009:BI1551

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 april 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07-509 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van WAO-uitkering en geschiktheid van functies voor appellant

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 april 2009 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de intrekking van zijn WAO-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellant, die zijn werk als timmerman had gestaakt wegens psychische klachten, had in 2004 een WAO-uitkering toegekend gekregen. Het Uwv had op 1 september 2005 de uitkering per 18 oktober 2005 ingetrokken, en dit besluit was later bevestigd op 22 maart 2006. Appellant stelde dat de medische grondslag voor de intrekking onvoldoende was en dat de functies die hem waren voorgehouden niet geschikt waren voor hem.

De Raad overwoog dat de bezwaarverzekeringsarts appellant had onderzocht en dat de medische gegevens die aan het besluit ten grondslag lagen, voldoende actueel waren. De bezwaararbeidsdeskundige had vier functies geselecteerd die voor appellant geschikt werden geacht, ondanks zijn beperkingen. Appellant betwistte de geschiktheid van deze functies en voerde aan dat de markeringen in de functieanalyse onvoldoende waren toegelicht. De Raad oordeelde echter dat de bezwaararbeidsdeskundige voldoende had toegelicht waarom de functies geschikt waren, en dat de bezwaarverzekeringsarts de afwezigheid van de lawaaibeperking adequaat had verantwoord.

De Raad concludeerde dat het hoger beroep van appellant niet slaagde en bevestigde de aangevallen uitspraak van de rechtbank, die het beroep ongegrond had verklaard. De Raad zag geen aanleiding voor een kostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan in aanwezigheid van de griffier R.V. Benza en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

07/509 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 18 december 2008, 06/3621,
(de aangevallen uitspraak)
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen
(hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 17 april 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant is hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft verweer gevoerd.
Het onderzoek ter zitting vond plaats op 6 maart 2009. Appellant verscheen bijgestaan door mr. S.N. Ketting, advocaat te Woerden. Namens het Uwv is verschenen
A.M. Snijders.
II. OVERWEGINGEN
1. Het beroep richt zich tegen het ter uitvoering van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) op 22 maart 2006 door het Uwv bekend gemaakte besluit.
2. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
3.1. Appellant heeft zijn werk als timmerman op 13 mei 2003 wegens psychische klachten gestaakt. Aan hem is ingaande 11 mei 2004 een WAO-uitkering toegekend.
3.2. Op 19 november 2004 heeft de verzekeringsarts appellant onderzocht en de voor hem vooral vanwege depressieve klachten en agressie geldende medische arbeidsbeperkingen vastgelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). De bezwaarverzekeringsarts heeft appellant op zijn spreekuur van 2 februari 2006 gezien en de FML enigszins bijgesteld. Daarbij heeft hij de door de verzekeringsarts aangenomen beperking voor lawaai geschrapt en toegevoegd een beperking voor het hanteren van conflicten.
3.3. De arbeidsdeskundige heeft functie geselecteerd, waarvan er door de bezwaararbeidsdeskundige vier als geschikt zijn gehandhaafd. Dat betreft productiemedewerker voedingsmiddelenindustrie, graafmachinist minigraver, meubelspuiter en boorder/tapper. Voor zijn eigen werk is appellant ongeschikt. Het loonverlies bedraagt ongeveer 5%.
3.4. Bij besluit van 1 september 2005 heeft het Uwv de WAO-uitkering van appellant per 18 oktober 2005 ingetrokken en hij heeft die intrekking gehandhaafd met zijn besluit van 22 maart 2006.
4. In hoger beroep heeft appellant opnieuw opgeworpen dat tussen onderzoek door de verzekeringsarts en het rapport van de arbeidsdeskundige een jaar is verstreken. Het Uwv heeft bovendien zijn belastbaarheid overschat, met name doordat de bezwaarverzekeringsarts zonder toelichting de beperking voor lawaai heeft laten vervallen. De functies zijn voor appellant niet geschikt, want de markeringen zijn onvoldoende toegelicht en onvoldoende is onderzocht of in de functies op de persoon gerichte conflicthantering voorkomt. Het gehanteerde opleidingsniveau 2 is volgens appellant te hoog, omdat hij beperkt basisonderwijs heeft gevolgd, geen diploma’s heeft behaald en het Nederlands slecht beheerst. Om die reden is hij ook niet in staat om de voor de uitoefening van de geselecteerd functies vereiste opleidingen met goed gevolg af te ronden.
5.1. Op zich heeft appellant terecht gewezen op de langere tijdsduur die is verstreken tussen het onderzoek door de verzekeringsarts op 17 november 2004 en de effectuering van het beëindigingsbesluit, ook al is die tijdsduur (nog) geen jaar. De bezwaarverzekeringsarts heeft appellant echter in bezwaar zelf onderzocht en daarmee zijn aan het bestreden besluit voldoende actuele medische gegevens ten grondslag gelegd.
5.2. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat de medische grondslag van het bestreden besluit niet ontoereikend of onjuist is. Anders dan appellant heeft aangevoerd, heeft de bezwaarverzekeringsarts het vervallen van de lawaaibeperking toegelicht en deze toelichting is voor de Raad toereikend.
5.3. Naar het oordeel van de Raad heeft de bezwaararbeidsdeskundige in zijn rapport van 16 maart 2006 voldoende toegelicht dat en waarom de door hem gehandhaafde functies voor appellant geschikt zijn. In de bij dat rapport behorende notities functiebelasting heeft de bezwaararbeidsdeskundige uiteengezet dat betreffende, routinematige werkzaamheden in een regelmatig arbeidspatroon in een afgebakende deeltaak worden uitgevoerd zonder dat hierbij eisen worden gesteld aan de vaardigheid om emotionele problemen van anderen te hanteren.
5.4. Appellant heeft Engelstalig lager onderwijs afgerond in Gambia, verblijft sinds 1985 in Nederland als de vader van een Nederlandstalig gezin, heeft als timmerman gedurende langere tijd op de Nederlandse arbeidsmarkt werkzaamheden verricht en heeft in 2004 Nederlandse les gevolgd. Hiermee zijn in elk geval drie van de vier geduide functies voor hem toegankelijk. Als de functie graafmachinebestuurder, wegens de eisen van VMBO-niveau kaderberoepsgerichte leerweg en het vermogen tot het behalen van machinist grondverzetmachines niet voor appellant toegankelijk zou zijn, heeft dat geen gevolgen voor de schatting.
6. Dat betekent dat het hoger beroep niet slaagt.
7. Voor een kostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.C. Stam. De beslissing is, in tegenwoordigheid van
R.V. Benza als griffier, uitgesproken in het openbaar op 17 april 2009.
(get.) R.C. Stam.
(get.) R.V. Benza.
KR