[Appellante], wonende te [woonplaats], Duitsland (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 21 juni 2007, 05/5969 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 9 april 2009
Namens appellante heeft mr. H. Hartman, advocaat te Roermond, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Namens appellante zijn nadere stukken overgelegd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 februari 2009. Appellante is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. B. Keybeck, advocaat te Roermond. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door F.G.E. Houtbeckers.
1.1. Bij besluit van 29 augustus 2005 heeft het Uwv de aan appellante toegekende uitkering krachtens de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), die was berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%, per 5 november 2005 ingetrokken, omdat haar arbeidsongeschiktheid was afgenomen naar minder dan 15% in de zin van de WAO.
1.2. Bij besluit op bezwaar van 14 december 2005 heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 29 augustus 2005 ongegrond verklaard.
1.3. Nadat namens appellante bij de rechtbank beroep was ingesteld tegen het besluit van 14 december 2005, heeft het Uwv bij beslissing op bezwaar van 7 februari 2007 het bezwaar van appellante tegen het besluit van 29 augustus 2005 alsnog gegrond verklaard en appellante per 5 november 2005 onveranderd voor 80 tot 100% arbeidsongeschikt beschouwd. Appellante heeft hierin aanleiding gezien het beroep in te trekken, waarbij zij verzocht heeft het Uwv met toepassing van de artikelen 8:73a en 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) te veroordelen in de proceskosten en tot vergoeding van de door haar geleden schade, waaronder de wettelijke rente over de na te betalen uitkering. De opgevoerde bedragen - in totaal € 3.944,79 - hebben betrekking op de verleende rechtsbijstand, aangetekend verzonden brieven, het opvragen en laten vertalen van medische verklaringen en op de afsluiting van en rentebetaling over leningen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank aanleiding gezien het Uwv op de voet van artikel 8:75a van de Awb te veroordelen in de kosten die appellante in verband met de behandeling van het beroep, welke kosten onder toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) forfaitair zijn vastgesteld op een bedrag van € 644,-- voor verleende rechtsbijstand. Voorts heeft de rechtbank geoordeeld dat de kosten van vier medische verklaringen van in totaal € 45,-- als kosten van deskundigen die aan een partij verslag hebben uitgebracht, voor vergoeding in aanmerking komen. Ten slotte heeft de rechtbank het verzoek van appellante om het Uwv op te dragen aan haar de wettelijke rente over de ten onrechte niet uitbetaalde uitkering te vergoeden, gelet op het bepaalde in artikel 8:73a van de Awb, toewijsbaar geacht. Voor het overige is het verzoek om vergoeding van kosten en schade afgewezen.
3. In hoger beroep is namens appellante aangevoerd dat de rechtbank een te beperkte uitleg heeft gegeven aan de artikelen 8:73a en 8:75a van de Awb. Appellante stelt zich, onder verwijzing naar de uitspraak van de Raad van 9 augustus 2006, LJN AY6078, op het standpunt dat de schade volledig dient te worden vergoed. Ter zitting van de Raad heeft de gemachtigde van appellante verklaard dat het Uwv een te laag bedrag aan WAO-uitkering heeft nabetaald en dat ter zake van de wettelijke rente nog geen besluit is ontvangen. In aanvulling op het beroepschrift heeft de gemachtigde, onder verwijzing naar de uitspraak van de Raad van 17 april 2008, LJN BD0039, verzocht toepassing te geven aan artikel 2, derde lid, van het Bpb.
4.1. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.2. In haar uitspraak heeft de rechtbank met toepassing van artikel 8:73a van de Awb het Uwv veroordeeld tot betaling van de wettelijke rente over de na te betalen uitkering. Zoals de rechtbank heeft overwogen is daarvoor aangesloten bij artikel 6:119 van het Burgerlijk Wetboek, waarin de schadevergoeding wegens vertraging in de voldoening van een geldsom is vastgelegd op de wettelijke rente over die som. Ingevolge vaste jurisprudentie van de Raad – zie onder meer de uitspraak van 19 mei 1998, LJN AA8531 – is er geen plaats voor een zelfstandige vergoeding van andere uit de vertraagde betaling beweerdelijk voortgekomen extra kosten, zoals in casu de kosten van geldleningen. Bij de uitspraak van 9 augustus 2006, LJN AY6078, waarnaar namens appellante in hoger beroep verwezen is, heeft de Raad het Uwv uitsluitend veroordeeld tot vergoeding van de schade in de vorm van wettelijke rente over de niet betaalbaar gestelde bruto-uitkering. De Raad vermag in die uitspraak niet te lezen dat hij gehouden zou zijn elk verzoek om schadevergoeding, mits voldoende onderbouwd, toe te wijzen.
4.3. Met betrekking tot de vergoeding van proceskosten voor verleende rechtsbijstand onderschrijft de Raad het oordeel van de rechtbank. Ingevolge artikel 2, eerste lid, onder a, van het Bpb worden de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand forfaitair vergoed volgens een puntensysteem, dat als bijlage bij het Bpb gevoegd is. Artikel 2, derde lid, van het Bpb geeft de mogelijkheid om in bijzondere omstandigheden van het eerste lid van dat artikel af te wijken. Blijkens de Nota van Toelichting bij deze bepaling (Stb. 1993, 763) gaat het om uitzonderlijke gevallen waarbij strikte toepassing van deze regeling onrechtvaardig uitpakt. Daarom is bepaald dat de rechter in bijzondere omstandigheden de volgens het besluit berekende vergoeding – overigens zonder af te doen aan het karakter van een tegemoetkoming in de daadwerkelijke kosten – kan verlagen of verhogen. Benadrukt wordt dat het werkelijk om uitzonderingen gaat en als voorbeeld wordt genoemd een geval waarin de burger door gebrekkige informatieverstrekking door de overheid op uitzonderlijk hoge kosten voor het verzamelen van feitenmateriaal is gejaagd. Zoals de Raad eerder heeft overwogen in zijn uitspraak van 14 februari 2002, LJN AE6292, dwingt ook het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden niet tot een proceskostenveroordeling die boven de in artikel 8:75 van de Awb neergelegde en ter uitvoering daarvan gegeven voorschriften uitgaat.
4.4. De omstandigheden die appellante aanvoert, kan de Raad niet als bijzondere omstandigheden aanmerken die tot afwijking van de limitatieve en forfaitaire tarieven zouden moeten leiden. Naar het oordeel van de Raad verschilt de situatie van appellante niet wezenlijk van die van veel andere belanghebbenden, die als gevolg van een – achteraf onjuist gebleken - besluit van een bestuursorgaan enige tijd van een uitkering verstoken zijn geweest.
4.5. Evenals de rechtbank is ook de Raad van oordeel dat het Bpb geen ruimte laat voor vergoeding van de kosten voor vertalingen van medische verklaringen. In dat verband wijst hij op zijn uitspraak van 25 juni 1997, LJN AL0819.
4.6. Met betrekking tot de kosten van aangetekende brieven is de Raad ten slotte van oordeel dat deze niet voor vergoeding in aanmerking komen, gelet op het bepaalde in artikel 1, onder e, van het Bpb. Daarin staan immers limitatief genoemd: de kosten van uittreksels uit de openbare registers, telegrammen, internationale telexen, internationale telefaxen en internationale telefoongesprekken. Verwezen wordt voorts naar de jurisprudentie, bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 17 juni 1999, LJN ZB8344.
4.7. Uit het vorenstaande vloeit voort dat het hoger beroep niet kan slagen, zodat de aangevallen uitspraak – voor zover aangevochten – voor bevestiging in aanmerking komt.
5. De Raad acht geen termen aanwezig toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb inzake een vergoeding van proceskosten in hoger beroep.
De Centrale Raad van Beroep;
Bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade. De beslissing is, in tegenwoordigheid van W. Altenaar als griffier, uitgesproken in het openbaar op 9 april 2009.
(get.) M.M. van der Kade.