de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank, (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 25 september 2006, 04/6555 (hierna: aangevallen uitspraak),
[Betrokkene], wonende te [woonplaats], Aruba, (hierna: betrokkene)
Datum uitspraak: 2 april 2009
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Betrokkene heeft een verweerschrift ingediend en heeft bij brief van 6 februari 2009 nog enkele stukken in het geding gebracht.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 februari 2009. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.N.P. Akkerman. Betrokkene is in persoon verschenen, bijgestaan door haar zoon, [naam zoon] en haar schoondochter [naam schoondochter]
1.1. Betrokkene is gehuwd geweest met [naam echtgenoot] (hierna: [echtgenoot]). Tot 1 augustus 1997 is [echtgenoot] in Nederland werkzaam geweest, laatstelijk als adjunct-directeur van de [naam school]” te [plaatsnaam]. Met ingang van 1 augustus 1997 is aan [echtgenoot] buitengewoon verlof verleend, zonder bezoldiging, om hem in de gelegenheid te stellen een functie van leraar te vervullen op Aruba. Dit buitengewoon verlof heeft voortgeduurd tot 1 augustus 2002.
1.2. [echtgenoot] heeft zich in augustus 1997 aangemeld voor de vrijwillige verzekering krachtens de Algemene Ouderdomswet (AOW) en de Algemene nabestaandenwet (ANW). Nadat appellant hem in de gelegenheid had gesteld deel te nemen aan de vrijwillige verzekering AOW/ANW, heeft [echtgenoot] in augustus 1998 medegedeeld daarvan geen gebruik te willen maken.
1.3. In augustus 2001 is [echtgenoot] op Aruba ziek geworden. Na het einde van het buitengewoon verlof per 1 augustus 2002 was [echtgenoot] wegens ziekte niet in staat zijn werkzaamheden in dienst van de [naam school] in Nederland te verrichten. Met toestemming van zijn werkgever heeft [echtgenoot] toen zijn verblijf op Aruba voortgezet. Op
28 januari 2004 is [echtgenoot] op Aruba overleden.
1.4. Betrokkene heeft vervolgens een aanvraag om een nabestaandenuitkering ingevolge de ANW ingediend bij appellant. Bij beslissing op bezwaar van 18 november 2004 (hierna: bestreden besluit) heeft appellant zijn primaire besluit van 1 juli 2004 gehandhaafd, waarbij is geweigerd een nabestaandenuitkering aan betrokkene toe te kennen, omdat [echtgenoot] ten tijde van zijn overlijden niet verzekerd was krachtens de ANW.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak overwogen dat appellant terecht heeft beslist dat [echtgenoot] ten tijde van zijn overlijden niet verzekerd was op grond van artikel 13, eerste lid, onder a en b, van de ANW, omdat hij toen geen ingezetene meer was van Nederland en hij evenmin ter zake van in Nederland verrichte arbeid aan de loonbelasting was onderworpen. Voorts heeft de rechtbank overwogen dat het bestreden besluit een deugdelijke motivering ontbeert, nu [echtgenoot] mogelijk op grond van artikel 6, aanhef en onder a, van het Besluit uitbreiding en beperking kring verzekerden volksverzekeringen 1999 (Stb. 1998, 746, hierna: KB 746) als verzekerd aangemerkt kan worden. Daarbij heeft de rechtbank overwogen dat de werkzaamheden van [echtgenoot] in dienst van de [naam school] zijn onderbroken wegens het verlof en vervolgens de ziekte van [echtgenoot] en dat genoemde bepaling geen beperkingen stelt aan de lengte van het verlof. De rechtbank heeft op deze grond het beroep gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd.
3. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat [echtgenoot] niet op grond van artikel 6, aanhef en onder a, van KB 746 verzekerd is gebleven krachtens de ANW, omdat hij in het buitenland werkzaamheden heeft verricht en dus sprake is van een onderbreking van de verzekering. Daarbij heeft appellant nog opgemerkt dat hij voornoemd artikellid niet expliciet heeft besproken in het bestreden besluit, omdat dit in deze zaak niet van toepassing is.
4. De Raad overweegt het volgende.
4.1. In hoger beroep is nog in geschil of de rechtbank het bestreden besluit terecht heeft vernietigd wegens een onvoldoende motivering ten aanzien van de vraag of [echtgenoot] ten tijde van zijn overlijden op 28 januari 2004 op grond van artikel 6, aanhef en onder a, van KB 746 verzekerd was krachtens de ANW. Dit artikel luidt aldus:
“Verzekerd op grond van de volksverzekeringen blijft de persoon die niet in Nederland woont, maar die uitsluitend in Nederland arbeid verricht en van wie de arbeid tijdelijk wordt onderbroken:
a. wegens ziekte, gebreken, zwangerschap, bevalling of werkloosheid; of
b. wegens verlof, staking of uitsluiting.”.
4.2. De Raad stelt allereerst vast dat [echtgenoot] vanaf 1 augustus 1997 tot 1 augustus 2002 op Aruba werkzaam is geweest. Dit betekent dat hij gedurende dit tijdvak niet verplicht verzekerd is gebleven krachtens de volksverzekeringen op grond van de hiervoor weergegeven bepaling, alleen al omdat toen geen sprake was van het verrichten van arbeid uitsluitend in Nederland. De Raad kan en zal derhalve in het midden laten of een - onbezoldigd - buitengewoon verlof van vijf jaar aangemerkt kan worden als een tijdelijk onderbreking wegens verlof als bedoeld in artikel 6, aanhef en onder b, van KB 746. Ten slotte merkt de Raad in dit verband nog op dat het [echtgenoot] vanaf zijn vertrek uit Nederland in 1997 kennelijk duidelijk was dat hij niet langer verplicht verzekerd was krachtens de volksverzekeringen. Hij heeft zich toen immers aangemeld voor de vrijwillige AOW/ANW-verzekering, doch heeft van het aanbod tot deelname aan die verzekering toen geen gebruik gemaakt.
4.3. Vervolgens dient de Raad te beoordelen of [echtgenoot] verplicht verzekerd is geworden krachtens de volksverzekeringen op grond van artikel 6, aanhef en onder a, van KB 746 vanaf 1 augustus 2002, toen het buitengewoon verlof eindigde, hij weer in dienst was van de [naam school] en hij met toestemming van zijn werkgever gedurende het ziekteverlof op Aruba mocht blijven,. De Raad beantwoordt deze vraag ontkennend. Uit hetgeen hiervoor onder 4.2 is overwogen vloeit voort dat [echtgenoot] voorafgaand aan zijn ziekteverlof per 1 augustus 2002 niet verplicht verzekerd was krachtens de volksverzekeringen. Dit betekent dat vanaf die datum niet kan worden gesproken van een onderbreking van de uitsluitend in Nederland verrichte arbeid. Voorts is evenmin sprake van een situatie van verzekerd blijven tijdens ziekte als bedoeld in de hiervoor weergegeven bepaling, nu [echtgenoot] voorafgaand aan het op 1 augustus 2002 aangevangen ziekteverlof niet verzekerd was. [echtgenoot] is derhalve vanaf 1 augustus 2002 tot aan zijn overlijden niet verzekerd geweest krachtens de volksverzekeringen op grond van artikel 6, aanhef en onder a, van KB 746.
4.4. Ten slotte is de Raad van oordeel dat niet gezegd kan worden dat appellant het bestreden besluit onvoldoende heeft gemotiveerd. Daarbij wijst de Raad erop dat namens betrokkene in bezwaar en beroep geen expliciet beroep op artikel 6, aanhef en onder a, van KB 746 is gedaan. Derhalve bestond er voor appellant geen aanleiding een expliciete motivering ten aanzien van de mogelijke toepasselijkheid van deze bepaling te geven. Daarbij wijst de Raad er nog op dat appellant in eerste aanleg wel heeft aangegeven dat [echtgenoot] op grond van de uitbreidingsbepalingen in KB 746 ook niet verzekerd kan worden geacht, nu niet is gebleken van omstandigheden op grond waarvan die bepalingen van toepassing kunnen zijn.
4.5. Uit het vorenstaande vloeit voort dat het hoger beroep slaagt. Dit betekent dat de aangevallen uitspraak voor vernietiging in aanmerking komt en dat het beroep ongegrond verklaard dient te worden.
5. De Raad acht geen termen aanwezig toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake een vergoeding van proceskosten.
De Centrale Raad van Beroep;
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door T.L. de Vries als voorzitter en H.J. Simon en H.J. de Mooij als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van W. Altenaar als griffier, uitgesproken in het openbaar op 2 april 2009.