[Appellante], wonende te [woonplaats], Turkije (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 14 juni 2007, 06/3451(hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (hierna: Svb).
Datum uitspraak: 2 april 2009
Namens appellante heeft mr. N. Türkkol, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 februari 2009. Namens appellante is verschenen mr. Türkkol voornoemd. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door J.Y. van den Berg.
1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1. Appellante woont in Turkije. Haar echtgenoot, die eveneens woonachtig was in Turkije, is [in] 1983 overleden. In maart 1986 heeft appellante een aanvraag ingediend voor een uitkering ingevolge de Algemene Weduwen- en Wezenwet (AWW).
1.2. Bij besluit van 23 oktober 1986 heeft de Svb de aanvraag van appellante afgewezen op de grond dat haar echtgenoot ten tijde van zijn overlijden niet verzekerd was ingevolge de AWW. Appellante heeft tegen dit besluit geen rechtsmiddel aangewend.
1.3. Op 29 januari 2001 heeft appellante een aanvraag ingediend voor een uitkering ingevolge de Algemene nabestaandenwet (ANW).
1.4. Bij besluit van 4 december 2001 heeft de Svb deze aanvraag afgewezen aangezien de echtgenoot van appellante ten tijde van zijn overlijden niet verzekerd was voor de ANW en voorts geoordeeld dat appellante evenmin recht heeft op een ANW-uitkering op grond van internationale regelingen.
1.5. Bij besluit van 15 augustus 2003 heeft de Svb het bezwaar van appellante tegen het besluit van 4 december 2001 gegrond verklaard en aan appellante, met toepassing van artikel 23 van het Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Turkije inzake sociale zekerheid, een ANW-uitkering toegekend. Daarbij heeft de Svb overwogen dat het besluit van 23 oktober 1986 rechtens onaantastbaar is geworden daar niet is gebleken dat hiertegen destijds beroep is ingesteld. Hierdoor kan de uitkering niet eerder worden toegekend dan met ingang van januari 2000, dit is één jaar voor de eerste dag waarop de nieuwe aanvraag voor een nabestaandenuitkering werd ingediend.
1.6. Het tegen het besluit van 15 augustus 2003 ingestelde beroep is door de rechtbank Amsterdam bij uitspraak van 10 maart 2005 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat geen sprake is van een bijzonder geval en dat terecht aan appellante een uitkering met een terugwerkende kracht van één jaar is toegekend. Voorts heeft de rechtbank overwogen dat de Svb de aanvraag van appellante van 29 januari 2001 niet tevens heeft hoeven te beschouwen als een verzoek om terug te komen op het besluit van 23 oktober 1986. Indien appellante meent dat de Svb dient terug te komen van zijn eerdere besluit van 23 oktober 1986, ligt het op de weg van appellante om bij de Svb een daartoe strekkend verzoek in te dienen.
Appellante heeft tegen deze uitspraak geen hoger beroep ingesteld.
1.7. Op 14 maart 2005 is namens appellante verzocht om het besluit van 23 oktober 1986 te herzien en aan haar alsnog een nabestaandenuitkering te verstrekken met ingang van 18 december 1983.
1.8. Bij besluit van 27 april 2005 heeft de Svb dit verzoek afgewezen en het hiertegen ingediende bezwaar is bij besluit van 17 november 2005 (hierna: bestreden besluit) ongegrond verklaard. De Svb heeft hiertoe overwogen dat het besluit van 23 oktober 1986 onmiskenbaar onjuist is gebleken op grond van naderhand gebleken feiten. Indien de onjuistheid van het besluit het gevolg is van een fout van de Svb wordt de uitkering volgens het beleid ambtshalve of op verzoek verhoogd met een terugwerkende kracht van vijf jaar. De onjuistheid van het besluit van 23 oktober 1986 is geen gevolg van een fout van de Svb, zodat appellante aanspraak kan maken op een terugwerkende kracht van één jaar voorafgaand aan de datum waarop het herzieningsverzoek is gedaan. Over deze periode heeft appellante echter reeds een uitkering ontvangen als gevolg van de aanvraag in 2001 en de toekenning bij besluit van 15 augustus 2003.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Met de Svb is de rechtbank van oordeel dat het besluit van 23 oktober 1986 onmiskenbaar onjuist is gebleken. Ten aanzien van de ingangsdatum van de toekenning van de uitkering overweegt de rechtbank dat het hier gehanteerde beleid van de Svb binnen de grenzen van een redelijke beleidsbepaling valt. De rechtbank oordeelt dat het aan appellante kan worden toegerekend dat zij bij haar aanvraag van 26 maart 1986 geen melding heeft gemaakt van de ontvangst van een nabestaandenpensioen in Turkije. De Svb heeft dan ook op goede gronden geoordeeld dat de uitkering aan appellante met een terugwerkende kracht van één jaar, gerekend vanaf het moment waarop zij het verzoek tot herziening heeft ingediend, dient te worden toegekend.
3. In hoger beroep is namens appellante gesteld dat haar niet kan worden verweten dat zij de relevante nieuwe informatie niet eerder heeft overgelegd. Tevens is ten onrechte geen rekening gehouden met het feit dat appellante in een klein dorpje in Turkije woont en ongeschoold is.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1. In het bestreden besluit heeft de Svb aangegeven het besluit van 23 oktober 1986 als een evident onjuist besluit te beschouwen. De Raad stelt vast dat de Svb ten aanzien van een verzoek om terug te komen van een onmiskenbaar onjuist rechtens onaantastbaar besluit beleidsregels heeft ontwikkeld die door de Raad in zijn jurisprudentie zijn aanvaard. Volgens dit beleid kan een (nabestaanden)uitkering met een terugwerkende kracht van één jaar worden toegekend indien de onjuistheid van een eerder besluit niet is te wijten aan een fout van de Svb en met een terugwerkende kracht tot een maximum van vijf jaar indien de onjuistheid het gevolg is van een fout van de Svb.
4.2. De Raad stelt vast dat in het midden kan worden gelaten of de nabestaandenuitkering met een terugwerkende kracht van één dan wel vijf jaar moet worden toegekend nu de herzieningsaanvraag dateert van 14 maart 2005 en aan appellante reeds bij het besluit van 15 augustus 2003 met ingang van januari 2000 een nabestaandenuitkering is toegekend. De weigering van de Svb om over de periode voor januari 2000 aan appellante een Anw-uitkering toe te kennen is in overeenstemming met voornoemd beleid en kan dan ook in rechte stand houden, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
4.3. De Raad acht geen termen aanwezig toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
De Centrale Raad van Beroep;
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door T.L. de Vries als voorzitter en H.J. Simon en H.J. de Mooij als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van W. Altenaar als griffier, uitgesproken in het openbaar op 2 april 2009.