[Appellant], appellant, en [Appellante], appellante, beiden wonende te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 30 mei 2007, 06/3216 (hierna: aangevallen uitspraak),
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Oss (hierna: College)
Datum uitspraak: 8 april 2009
Appellanten hebben hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 maart 2009. Appellanten zijn, zoals tevoren bericht, niet verschenen. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.J.W. Nass, werkzaam bij de gemeente Oss, en door mr. L.H.J. Verhoeven, gemachtigde.
1. Appellanten, die destijds als zelfstandigen werkzaam waren, hebben op 1 november 2005 een aanvraag ingediend om bijstand met ingang van 20 december 2002.
1.1. Bij brieven van 23 november 2005, 12 december 2005 en 28 december 2005 heeft het College appellanten uitgenodigd om een aantal gegevens in te leveren, waaronder bankafschriften, jaarcijfers en belastingaangiften. Daarbij zijn appellanten gewezen op de mogelijkheid dat hun aanvraag niet in behandeling zou worden genomen, indien de gevraagde gegevens niet vóór de in die brieven genoemde data, laatstelijk uiterlijk vóór 12 januari 2006, zouden worden ingeleverd. Appellanten hebben aan die uitnodigingen slechts ten dele gevolg gegeven.
1.2. Bij besluit van 16 januari 2006 heeft het College besloten de aanvraag van appellanten niet te behandelen.
1.3. Bij besluit van 28 augustus 2006 heeft het College het bezwaar tegen het besluit van 16 januari 2006 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank, voor zover nog van belang, het beroep tegen het besluit van 28 augustus 2006 ongegrond verklaard.
3. Appellanten hebben zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat het bestuursorgaan kan besluiten de aanvraag niet te behandelen, indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen. Daarbij gaat het, mede gelet op artikel 4:2, tweede lid, van de Awb, om gegevens die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover de aanvrager redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.
4.2. Appellanten hebben niet betwist dat zij over de gevraagde bankafschriften hebben beschikt. Zij zijn echter van mening dat zij de daarin vervatte gegevens al eerder aan de gemeente Oss hebben overgelegd. Voor dat standpunt van appellanten vindt de Raad in de beschikbare gegevens onvoldoende steun. In dit verband heeft het College aannemelijk gemaakt dat het juist is dat appellanten de bankafschriften al in een eerder stadium hebben overgelegd, maar dat zij dit in een gecensureerde vorm hebben gedaan, dat wil zeggen dat door het weglakken van relevante gegevens op de bankafschriften niet kan worden gelezen welke bedragen betaald en ontvangen zijn, aan wie die bedragen zijn betaald en van wie ze ontvangen zijn. Die gegevens in gecensureerde vorm zijn terecht door het College onbruikbaar geacht om het recht op bijstand van appellanten te kunnen vaststellen. Overigens wijst de Raad er op dat volgens vaste rechtspraak binnen het hier relevante wettelijk kader geen rekening kan worden gehouden met gegevens die eerst na afloop van de hersteltermijn zijn overgelegd.
4.3. Ook wat betreft de overige gevraagde maar niet (volledig) verstrekte gegevens en bescheiden is de Raad van oordeel dat het hier gaat om gegevens die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover appellanten redelijkerwijs hebben beschikt of redelijkerwijs de beschikking hebben kunnen krijgen. Het moet appellanten naar het oordeel van de Raad worden verweten dat zij die gegevens niet tijdig aan de gemeente Oss hebben verstrekt, met name niet de (ongecensureerde) bankafschriften met volgnummers 154 en 159 van rekeningnummer [nr.], de verklaring van de herkomst en besteding van een bedrag van ƒ 30.000,--, dan wel ƒ 21.000,-- en de belastingaangifte over 2002.
4.4. Het College was dan ook bevoegd om de aanvraag van 1 november 2005 met toepassing van artikel 4:5, eerste lid, van de Awb buiten behandeling te stellen. In hetgeen appellanten hebben aangevoerd is geen grond gelegen voor het oordeel dat het College niet in redelijkheid van deze bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken.
4.5. Uit het vorenstaande vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, voor bevestiging in aanmerking komt.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
De Centrale Raad van Beroep;
Bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door A.B.J. van der Ham als voorzitter en R. Kooper en J.F. Bandringa als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van J. Waasdorp als griffier, uitgesproken in het openbaar op 8 april 2009.
(get.) A.B.J. van der Ham.