ECLI:NL:CRVB:2009:BI1210

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 april 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06-6427 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van schuldig nalatigstelling van appellante door de Sociale Verzekeringsbank over jaren 1997 tot en met 1999

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 2 april 2009 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de beslissing van de rechtbank Leeuwarden. Appellante had hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank die haar beroepen ongegrond had verklaard. De Sociale Verzekeringsbank (Svb) had aan appellante medegedeeld dat zij schuldig nalatig was in het betalen van de over de jaren 1997 tot en met 1999 verschuldigde premie krachtens de AOW, omdat er ambtshalve aanslagen waren opgelegd door de Belastingdienst. Appellante had de verschuldigde inkomstenbelasting en premies volksverzekeringen niet betaald, wat volgens artikel 18, derde lid, onder a, van de Wet financiering volksverzekeringen (Wfv) betekent dat zij schuldig nalatig is.

De rechtbank had geoordeeld dat de Svb terecht niet had afgezien van het schuldig nalatig stellen van appellante, gezien de ambtshalve opgelegde aanslagen. In hoger beroep voerde appellante aan dat haar belangen in 1999 werden behartigd door een schuldsaneerder, die zijn werk niet goed had gedaan. De Raad overwoog echter dat appellante zelf verantwoordelijk was voor het ondernemen van actie tegen de schuldsaneerder indien zij meende dat deze in gebreke was gebleven.

De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet kon slagen. Tevens werd er geen aanleiding gezien om proceskosten te vergoeden. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met T.L. de Vries als voorzitter en H.J. Simon en H.J. de Mooij als leden, in aanwezigheid van griffier W. Altenaar.

Uitspraak

06/6427 AOW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 4 oktober 2006, 06/378 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (hierna: Svb).
Datum uitspraak: 2 april 2009
I. PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend. Voorts heeft de Svb bij brief van 8 oktober 2008 een vraag van de Raad beantwoord.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 februari 2009. Appellante is daarbij niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. B.T.S.J. Maarschalkerweerd.
II. OVERWEGINGEN
1. In april 2005 heeft de Belastingdienst de Svb, kennelijk met het verzoek te onderzoeken of appellante schuldig nalatig kan worden verklaard, medegedeeld dat appellante nog aan inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen verschuldigd is over 1997 € 17.820,--, over 1998 € 15.991,-- en over 1999 € 2.421,-- en dat appellante weigert deze bedragen, die gebaseerd zijn op ambtshalve opgelegde aanslagen, te betalen.
2. Bij beslissing op bezwaar van 4 januari 2006 heeft de Svb zijn besluiten van 26 oktober 2005 gehandhaafd, waarbij aan appellante is medegedeeld dat zij, op grond van artikel 18 van de Wet financiering volksverzekeringen (Wfv), schuldig nalatig is de over de jaren 1997 tot en met 1999 verschuldigde premie krachtens de AOW te betalen. Daarbij is overwogen dat nu over voornoemde jaren ambtshalve aanslagen zijn opgelegd door de Belastingdienst, op grond van artikel 18, derde lid, van de Wfv niet afgezien kan worden van het schuldig nalatig stellen.
3. De rechtbank heeft de beroepen van appellante ongegrond verklaard, overwegende dat de Svb terecht niet heeft afgezien van het schuldig nalatig stellen van appellante over de jaren 1997 tot en met 1999, nu aan appellante over die jaren ambtshalve aanslagen zijn opgelegd.
4. Appellante heeft in hoger beroep wederom aangevoerd dat haar belangen in 1999 werden behartigd door een schuldsaneerder, die zijn werk niet goed heeft gedaan en met name geen jaarstukken heeft laten maken, waardoor de ambtshalve aanslagen zijn opgelegd.
5. De Raad overweegt het volgende.
5.1. Artikel 18 van de Wfv luidde ten tijde hier van belang als volgt:
“1. Indien een premieplichtige nalatig is gebleven over een bepaald jaar de op aanslag verschuldigde premie voor de volksverzekeringen te betalen, houdt de Sociale Verzekeringsbank daarvan aantekening indien zij beslist dat van een schuldig nalaten sprake is.
2. Een premieplichtige is schuldig nalatig indien hij nalaat de door hem op aanslag verschuldigde premie voor de volksverzekeringen te betalen. Voor zover de premieplichtige kan aantonen dat er omstandigheden aanwezig zijn op grond waarvan het niet betalen van de premie hem niet toegerekend kan worden, wordt afgezien van het schuldig nalatig stellen van de premieplichtige.
3. In afwijking van het tweede lid, wordt van schuldig nalatig stellen niet afgezien indien:
a.de aanslag voor de premie voor de volksverzekeringen ambtshalve is vastgesteld omdat de premieplichtige geen of onvoldoende medewerking heeft verleend bij het vaststellen van het premie-inkomen;”.
5.2. De Raad stelt vast dat uit de door de Belastingdienst verstrekte gegevens blijkt dat de aanslagen over 1997, 1998 en 1999 ambtshalve zijn vastgesteld en dat appellante de verschuldigde inkomstenbelasting en premies volksverzekeringen niet heeft betaald. Zoals de Raad al eerder heeft overwogen, onder meer in zijn uitspraak van 10 december 2004 (LJN AR7737), betekent dit dat reeds uit artikel 18, derde lid, onder a, van de Wfv volgt dat appellante over deze jaren schuldig nalatig is. Hetgeen door appellante in hoger beroep is aangevoerd kan hieraan niet afdoen. Indien appellante van oordeel is dat de schuldsaneerder in gebreke is gebleven zijn werkzaamheden op een juiste wijze te verrichten dan had het op haar weg gelegen daartegen actie te ondernemen.
5.3. Uit het vorenstaande vloeit voort dat het hoger beroep niet kan slagen, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
6. De Raad acht geen termen aanwezig toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake een vergoeding van proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door T.L. de Vries als voorzitter en H.J. Simon en H.J. de Mooij als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van W. Altenaar als griffier, uitgesproken in het openbaar op 2 april 2009.
(get.) T.L. de Vries.
(get.) W. Altenaar.
RB