ECLI:NL:CRVB:2009:BI1192

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 april 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08-3436 AKW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beperking terugwerkende kracht herziening kinderbijslag door Sociale verzekeringsbank

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 9 april 2009 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant, die in beroep was gegaan tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. Appellant had bezwaar gemaakt tegen besluiten van de Sociale verzekeringsbank (Svb) met betrekking tot de kinderbijslag voor zijn kind, [M.], geboren in 1978. De Svb had in eerdere procedures al vastgesteld dat appellant met ingang van het vierde kwartaal van 1998 geen recht meer had op kinderbijslag. In het bestreden besluit van 27 november 2006 had de Svb het bezwaar van appellant gedeeltelijk gegrond verklaard, maar de terugwerkende kracht van de herziening van de kinderbijslag was beperkt tot de helft van het te veel betaalde bedrag, namelijk € 2.349,22. Appellant was het hier niet mee eens en heeft hoger beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 26 februari 2009 was appellant niet verschenen, maar de Svb werd vertegenwoordigd door J.Y. van den Berg. De Raad heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat de Svb in redelijkheid heeft kunnen besluiten om de terugwerkende kracht van de herziening van de kinderbijslag te beperken. De Raad verwees naar eerdere uitspraken waarin soortgelijke overwegingen zijn gemaakt. De Raad oordeelde dat appellant bekend had moeten zijn met de voorwaarden voor het recht op kinderbijslag, gezien eerdere weigeringen van de Svb. De Raad heeft ook geen termen aanwezig geacht om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, wat betekent dat er geen proceskostenvergoeding werd toegekend aan appellant.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de aangevallen uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de Svb met alle relevante aspecten rekening had gehouden bij het nemen van haar besluiten. De uitspraak werd gedaan door M.M. van der Kade, in tegenwoordigheid van griffier W. Altenaar, en werd openbaar uitgesproken op 9 april 2009.

Uitspraak

08/3436 AKW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats], Marokko (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 15 mei 2008, 06/6193 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (hierna: Svb).
Datum uitspraak: 9 april 2009
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld. Namens appellant heeft mr. P.R. Klaver, advocaat te Bergen op Zoom, de gronden van het hoger beroep naar voren gebracht.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 februari 2009. Appellant is - met voorafgaand bericht - niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door J.Y. van den Berg.
II. OVERWEGINGEN
1.1. De Svb heeft aan appellant tot en met het derde kwartaal van 2000 kinderbijslag betaald voor zijn kind [M.], geboren [in] 1978. [M.] volgde gedurende de studiejaren 1995/1996, 1996/1997 en 1997/1998 onderwijs aan het Lycée Moulay Ali Charif te [woonplaats]. Hij studeerde daar voor het baccalaureaatsexamen. Met ingang van het studiejaar 1998/1999 studeerde [M.] aan de Faculté des Sciences van de universiteit van Oujda.
1.2. Bij besluit van 28 maart 2001 heeft de Svb met ingang van het vierde kwartaal van 1998 alsnog de aanspraak op kinderbijslag voor [M.] aan appellant ontzegd. De wettelijke grondslag voor deze weigering vindt zijn oorsprong in de wijziging van de AKW per 1 oktober 1986, waarbij het recht op kinderbijslag voor studerende kinderen vanaf 18 jaar in verband met de inwerkingtreding van de Wet op de Studiefinanciering is afgeschaft, echter met een overgangsregeling krachtens welke het recht op kinderbijslag voor dergelijke kinderen, mits geboren voor 1 oktober 1986, gehandhaafd bleef. Bij de Wet van 21 december 1995, Stb. 691, is deze overgangsregeling met het oog op een versnelde afbouw in die zin gewijzigd, dat - krachtens artikel XII van die wet - het recht op kinderbijslag vervalt op het moment dat het kind ophoudt te studeren aan de opleiding die het op de eerste dag van het vierde kwartaal van 1995 volgde. De Svb heeft in dit kader bij het bestreden besluit het standpunt ingenomen dat de studie van [M.] aan de Faculté des Sciences van de universiteit van Oujda niet dezelfde opleiding is als die aan het Lycée Moulay Ali Charif te [woonplaats], zodat hij ingaande het studiejaar 1998/1999 niet langer dezelfde opleiding volgde die hij op 1 oktober 1995 volgde en er derhalve vanaf het vierde kwartaal van 1996 geen recht op kinderbijslag meer bestaat.
Bij besluit van 1 juni 2001 heeft de Svb voorts de te veel betaalde kinderbijslag van in totaal f 10.354,– (€ 4.698,44) van appellant teruggevorderd.
1.3. Appellant heeft tegen de besluiten van 28 maart 2001 en 1 juni 2001 bezwaar gemaakt. Diverse eerdere procedures hebben steeds geleid tot vernietiging van de door de Svb op appellants bezwaren genomen besluiten. Bij het thans bestreden besluit van 27 november 2006 heeft de Svb het bezwaar van appellant tegen het besluit van 28 maart 2001 gedeeltelijk gegrond verklaard. De terugwerkende kracht van de herziening van de kinderbijslag ten behoeve van [M.] is bij dit besluit beperkt tot de helft van de te veel betaalde kinderbijslag, dat wil zeggen tot € 2.349,22. Ook het bezwaar tegen de terugvordering is in zoverre gegrond verklaard. De terugvordering is beperkt tot hetzelfde bedrag. Appellants bezwaren zijn voor het overige ongegrond verklaard. Aan appellant is voorts wettelijke rente toegekend over het bedrag dat te veel van hem is teruggevorderd.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak appellants beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.1. De Raad stelt in de eerste plaats vast dat op grond van in de eerdere procedures gegeven uitspraken vaststaat dat aan appellant met ingang van het vierde kwartaal van 1998 geen kinderbijslag toekwam. In dit geding is in geschil of de Svb de kinderbijslag met (thans tot de helft beperkte) terugwerkende kracht kon herzien.
3.2. De Raad verwijst naar zijn uitspraak van 9 april 2004 (LJN AO7424) in een soortgelijke zaak. Dezelfde overwegingen als in die uitspraak zijn opgenomen, leiden de Raad tot het oordeel dat de Svb in appellants geval met alle relevante aspecten rekening heeft gehouden en in redelijkheid heeft kunnen besluiten de terugwerkende kracht van de herziening van de kinderbijslag tot de helft te beperken. De Raad voegt daar in het voorliggende geval nog aan toe dat appellant ook in 1996 is geconfronteerd met een weigering van kinderbijslag ten behoeve van [M.] op de grond dat dit kind een andere opleiding was gaan volgen. Uit die eerdere weigering, die destijds ongedaan is gemaakt, kon appellant bekend zijn dat het volgen van dezelfde opleiding door het kind een rol speelde bij het recht op kinderbijslag.
3.3. Ook met betrekking tot de terugvordering verwijst de Raad naar zijn in 3.2 genoemde uitspraak van 9 april 2004. Ook in zoverre kan het hoger beroep niet slagen.
4. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade. De beslissing is, in tegenwoordigheid van W. Altenaar als griffier, uitgesproken in het openbaar op 9 april 2009.
(get.) M.M. van der Kade.
(get.) W. Altenaar.