ECLI:NL:CRVB:2009:BI0911
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Terugvordering van onverschuldigd betaalde WAO-uitkering zonder dringende redenen
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage, waarin de terugvordering van een onverschuldigd betaalde WAO-uitkering aan de orde is. Appellant ontving vanaf 2 september 2004 een voorschot op zijn WAO-uitkering, maar het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft later besloten dit bedrag van € 4.334,85 terug te vorderen, omdat appellant geen recht had op de uitkering. De rechtbank had eerder de besluiten van het Uwv vernietigd, maar in hoger beroep heeft de Centrale Raad van Beroep de uitspraak van de rechtbank bevestigd.
De Raad overweegt dat appellant niet heeft onderbouwd dat de terugvordering zou leiden tot financiële en gezondheidsproblemen. Appellant stelde dat er bijzondere omstandigheden waren die hem in een nadelige positie zouden brengen, maar de Raad oordeelt dat hij niet voldoende bewijs heeft geleverd om deze stelling te onderbouwen. De Raad benadrukt dat het aan appellant is om zijn claims te staven met relevante gegevens, zoals financiële overzichten of medische informatie.
De Centrale Raad van Beroep bevestigt dat er geen dringende redenen zijn om van de terugvordering af te zien. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en er zijn geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, met G. van der Wiel als voorzitter, en is openbaar uitgesproken op 10 april 2009.