ECLI:NL:CRVB:2009:BI0885
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking van WAO-uitkering en geschiktheid van geduide functies in hoger beroep
In deze zaak gaat het om de intrekking van de WAO-uitkering van appellante, die sinds 28 december 1998 een uitkering ontving in verband met hoofdpijnklachten en astmatische bronchitis. De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle van 2 oktober 2007. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het Uwv onvoldoende had onderzocht of de werkzaamheden in de geduide functies konden worden opgevangen door collega’s, gezien het te verwachten ziekteverzuim van appellante. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond en vernietigde het besluit van het Uwv om de WAO-uitkering per 12 mei 2005 in te trekken.
Na de uitspraak van de rechtbank heeft het Uwv een nieuw besluit genomen, waarbij de intrekking van de WAO-uitkering werd gehandhaafd. Appellante ging hiertegen in hoger beroep, waarbij zij aanvoerde dat de functies van operator afbindmachine en operator productie niet geschikt waren vanwege omgevingslawaai. De Raad overweegt dat de medische grondslag van het bestreden besluit, zoals neergelegd in de Functionele Mogelijkheden Lijst, vaststaat, omdat tegen de eerdere uitspraak van de rechtbank geen hoger beroep is ingesteld. De Raad concludeert dat appellante niet beperkt belastbaar is geacht op het item geluidsbelasting en dat de geduide functies geschikt zijn voor haar.
De Raad bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover deze is aangevochten, en oordeelt dat het hoger beroep van appellante niet slaagt. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, met G. van der Wiel als voorzitter, en is openbaar uitgesproken op 10 april 2009.