ECLI:NL:CRVB:2009:BI0852

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 april 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07-6950 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van WAO-uitkering en beoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de intrekking van haar WAO-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellante, die lijdt aan fibromyalgie en andere gezondheidsklachten, was aanvankelijk in aanmerking gekomen voor een WAO-uitkering met een arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Echter, na een herbeoordeling in 1995 werd haar uitkering verlaagd naar 25 tot 35%. In 2007 heeft het Uwv haar uitkering per 9 november 2006 ingetrokken, wat leidde tot het indienen van een bezwaar door appellante. De rechtbank verklaarde het beroep van appellante ongegrond, waarna zij in hoger beroep ging.

Appellante voerde aan dat haar beperkingen onvoldoende waren erkend en dat het Uwv zich had moeten baseren op nieuwe medische informatie in plaats van op verouderde gegevens. Ze stelde ook dat ze niet op basis van het aangepaste Schattingsbesluit beoordeeld had mogen worden, omdat ze nooit was herbeoordeeld onder de TBA-wetgeving. De Centrale Raad van Beroep heeft de argumenten van appellante beoordeeld en kwam tot de conclusie dat de geschiktheid van de geduide functies voldoende was toegelicht en dat het Uwv op een juiste manier had gehandeld.

De Raad oordeelde dat er geen aanwijzingen waren dat de verzekeringsartsen onvoldoende rekening hadden gehouden met de beperkingen van appellante. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep van appellante niet slaagde. De Raad achtte geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met G. van der Wiel als voorzitter, en werd openbaar uitgesproken op 10 april 2009.

Uitspraak

07/6950 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 12 november 2007, 07/769
(hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen
(hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 10 april 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. M. van Olden, advocaat te Haarlem, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 februari 2009.
Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Van Olden. Het Uwv was vertegenwoordigd door E.C. van der Meer.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Het Uwv heeft appellante onder meer in verband met fibromyalgie met ingang van 30 december 1992 in aanmerking gebracht voor een WAO-uitkering berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Daarnaast is zij bekend met het Siccasyndroom en spastische darmklachten. In het kader van de TBA-herbeoordeling heeft het Uwv bij besluit van 1 maart 1995 de WAO-uitkering met ingang van 16 april 1995 herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%. Bij besluit van 20 juni 1996 heeft het Uwv het besluit van 1 maart 1995 herzien en de uitkering alsnog onveranderd vastgesteld naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100% aangezien er onvoldoende functies te duiden waren.
1.2. Bij besluit van 20 februari 2007 heeft het Uwv het bezwaar gericht tegen het besluit van 8 september 2006 waarbij de WAO-uitkering van appellante per 9 november 2006 is ingetrokken, ongegrond verklaard. Appellante heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
1.3. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het namens appellant tegen het besluit van 20 februari 2007 ingestelde beroep ongegrond verklaard.
1.4. In hoger beroep heeft appellante – evenals in beroep – aangevoerd dat haar beperkingen zijn onderschat. Zij ondervindt in toenemende mate belemmeringen in haar functioneren en acht zich vanwege de chronische pijnklachten in het geheel niet in staat om aan het arbeidsproces deel te nemen. Appellante is in dit verband van mening dat het Uwv zich niet op de gedateerde medische informatie in het dossier had mogen baseren maar nieuwe medische informatie had moeten opvragen. Zij blijft daarnaast van mening dat het Uwv haar beperkingen had moeten vaststellen met behulp van een onderzoek in een werksimulator. Verder handhaaft zij haar grief dat zij niet had mogen worden herbeoordeeld op basis van het aangepaste Schattingsbesluit omdat zij destijds niet is herbeoordeeld op grond van de Wet TBA zodat op haar het criterium van voor 1 augustus 1993 van toepassing is.
2.1. De Raad overweegt als volgt.
2.2. Met betrekking tot de medische kant van de schatting is de Raad met de rechtbank van oordeel dat er geen aanwijzingen zijn dat de (bezwaar)verzekeringsartsen bij de verwoording van de belastbaarheid van appellante in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) onvoldoende rekening hebben gehouden met haar beperkingen. De Raad overweegt in dit verband dat het opvragen van medische informatie door de (bezwaar)verzekeringsartsen niet tot de mogelijkheden behoorde aangezien appellante ten tijde in geding niet onder behandeling stond van medisch specialisten. De klacht over het gebruik van gedateerde informatie van reumatoloog G.H.C. Schardijn van 10 januari 1996 en reumatoloog E.N. Griep van 7 januari 1993 miskent dat appellante deze informatie zelf in bezwaar heeft overgelegd. De in hoger beroep door appellante overgelegde medische informatie van de revalidatieartsen J.H.M. Dekker van 7 maart 2008 en L.D. Roorda van 7 maart 2008 geeft de Raad evenmin aanleiding om te twijfelen aan de vastgestelde beperkingen. De Raad onderschrijft in dit verband het standpunt van de bezwaarverzekeringsarts M. Hoogeboom-Copier in haar rapportage van 14 april 2008 dat Dekker zich met betrekking tot de verslechtering van de gezondheidssituatie van appellante baseert op een anamnestisch gegeven, het betreft een anamnestische pijntoename. De Raad kent voorts met de bezwaarverzekeringsarts betekenis toe aan het feit dat Roorda heeft aangegeven dat appellante geen behoefte heeft om haar activiteitenniveau verder op te waarderen. De ter zitting overgelegde brief van Roorda van 21 maart 2008 waarin volgens appellante een nuancering van diens stelling gelezen moet worden leidt de Raad niet tot een ander oordeel. De Raad wijst in dit verband ook op hetgeen door de bezwaarverzekeringsarts is gesteld in haar rapportage van 21 november 2006 met betrekking tot het inactieve leefpatroon van appellante.
2.3. Met betrekking tot de stellingen van appellante ter zake van het onderzoek met behulp van de werksimulator kan de Raad zich geheel vinden in de overweging van de rechtbank en het oordeel van de rechtbank dienaangaande en maakt deze tot de zijne.
2.4. Met betrekking tot de arbeidskundige kant van de schatting is de Raad met de rechtbank van oordeel dat de geschiktheid van de geduide functies voor appellante op afdoende wijze is toegelicht in de rapportage van de arbeidsdeskundige 4 september 2006 waarin tevens verwezen wordt naar de “motivatie functieselectie” van 4 augustus 2006 welke door de verzekeringsarts is geaccordeerd.
2.5. Tot slot overweegt de Raad dat het standpunt van appellante dat zij niet op basis van het aangepaste Schattingsbesluit beoordeeld kan worden aangezien zij nooit is herbeoordeeld op basis van de TBA wetgeving – daargelaten of dit standpunt juist is – feitelijke grondslag mist. Uit hierboven genoemde besluit van het Uwv van 20 juni 1996, onder punt 3, volgt, zoals ook in dat besluit vermeld, dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante opnieuw is beoordeeld volgens de per
1 augustus 1993 geldende normen.
3.1. Gelet op het voorgaande slaagt het hoger beroep van appellante niet. De aangevallen uitspraak dient dan ook te worden bevestigd.
4.1. De Raad acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G. van der Wiel als voorzitter en J. Brand en P.J. Stolk als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A.C. Palmboom als griffier, uitgesproken in het openbaar op 10 april 2009.
(get.) G. van der Wiel.
(get.) A.C. Palmboom.
TM