ECLI:NL:CRVB:2009:BI0852
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking van WAO-uitkering en beoordeling van arbeidsongeschiktheid
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de intrekking van haar WAO-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellante, die lijdt aan fibromyalgie en andere gezondheidsklachten, was aanvankelijk in aanmerking gekomen voor een WAO-uitkering met een arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Echter, na een herbeoordeling in 1995 werd haar uitkering verlaagd naar 25 tot 35%. In 2007 heeft het Uwv haar uitkering per 9 november 2006 ingetrokken, wat leidde tot het indienen van een bezwaar door appellante. De rechtbank verklaarde het beroep van appellante ongegrond, waarna zij in hoger beroep ging.
Appellante voerde aan dat haar beperkingen onvoldoende waren erkend en dat het Uwv zich had moeten baseren op nieuwe medische informatie in plaats van op verouderde gegevens. Ze stelde ook dat ze niet op basis van het aangepaste Schattingsbesluit beoordeeld had mogen worden, omdat ze nooit was herbeoordeeld onder de TBA-wetgeving. De Centrale Raad van Beroep heeft de argumenten van appellante beoordeeld en kwam tot de conclusie dat de geschiktheid van de geduide functies voldoende was toegelicht en dat het Uwv op een juiste manier had gehandeld.
De Raad oordeelde dat er geen aanwijzingen waren dat de verzekeringsartsen onvoldoende rekening hadden gehouden met de beperkingen van appellante. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep van appellante niet slaagde. De Raad achtte geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met G. van der Wiel als voorzitter, en werd openbaar uitgesproken op 10 april 2009.