ECLI:NL:CRVB:2009:BI0362

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 april 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/1487 WWB-VV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in sociale zekerheidszaak

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 1 april 2009 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening van een verzoeker die algemene bijstand ontvangt. De verzoeker had eerder aanvragen om bijzondere bijstand ingediend, maar deze waren door het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Winterswijk niet tijdig behandeld. De verzoeker stelde dat de lange wachttijd en de betaling van griffierechten uit zijn bijstandsuitkering een spoedeisend belang vormden voor zijn verzoek om voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter oordeelde echter dat de omstandigheden van de verzoeker, waaronder een betalingsachterstand bij zijn energieleverancier en het feit dat hij geen water meer kreeg van Vitens N.V., niet voldoende waren om te concluderen dat er sprake was van onverwijlde spoed. De voorzieningenrechter verwees naar eerdere uitspraken en concludeerde dat de verzoeker niet had aangetoond dat hij in een zodanig zwaarwegend belang verkeerde dat hij niet kon wachten op de behandeling van de bodemprocedure. Daarom werd het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen. De uitspraak werd gedaan zonder zitting, omdat het verzoek kennelijk ongegrond was. De beslissing werd genomen door G.A.J. van den Hurk, in tegenwoordigheid van griffier R.B.E. van Nimwegen.

Uitspraak

09/1487 WWB-VV
Centrale Raad van Beroep
Voorzieningenrechter
U I T S P R A A K
als bedoeld in artikel 8:84, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 21 van de Beroepswet op het verzoek om voorlopige voorziening van:
[Verzoeker] (hierna: verzoeker),
in verband met het hoger beroep van:
verzoeker
tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 18 november 2008, 08/21, 08/22, 08/24, 08/719, 08/733 en 08/734 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
verzoeker
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Winterswijk (hierna: College)
Datum uitspraak: 1 april 2009
I. PROCESVERLOOP
Verzoeker heeft hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak.
Bij brief van 6 februari 2009 heeft verzoeker tevens een verzoek om voorlopige voorziening gedaan.
II. OVERWEGINGEN
1. Voor een overzicht van de voor de beoordeling van het verzoek van belang zijnde feiten verwijst de voorzieningenrechter naar de aangevallen uitspraak. Hij volstaat hier met het volgende.
1.1. Verzoeker ontvangt algemene bijstand naar de norm voor een alleenstaande.
Hij heeft op verschillende tijdstippen afzonderlijke aanvragen om bijzondere bijstand ingediend voor diverse in het verleden gemaakte kosten, die nader gespecificeerd zijn in de aangevallen uitspraak. Tegen het uitblijven van beslissingen van het College op deze aanvragen heeft hij bezwaar gemaakt. Tegen het uitblijven van beslissingen op deze bezwaren heeft hij vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank.
1.2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank de beroepen niet-ontvankelijk verklaard wegens het ontbreken van procesbelang.
2. Verzoeker heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
3. De voorzieningenrechter komt tot de volgende beoordeling.
3.1. Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) en artikel 21 van de Beroepswet kan, indien tegen een uitspraak van de rechtbank of van de voorzieningenrechter van de rechtbank als bedoeld in artikel 18, eerste lid, van de Beroepswet hoger beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de Raad op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
3.2. Aangezien de aangevallen uitspraak door de meervoudige kamer van de rechtbank is gewezen, is de voorzieningenrechter op grond van artikel 21, eerste lid, van de Beroepswet niet bevoegd toepassing te geven aan artikel 8:86, eerste lid, van de Awb.
3.3. De voorzieningenrechter zal eerst bezien of sprake is van een voldoende spoedeisend belang in de zin van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb.
3.4. In zijn brief van 26 maart 2009 heeft verzoeker zijn verzoek om voorlopige voorziening nader toegelicht. In die brief heeft hij er op gewezen dat de afgelopen negen jaar zeer veel aanvragen om bijzondere bijstand door de rechtbank zijn afgedaan met toepassing van de artikelen 8:54 en 8:55 van de Awb en dat de griffierechten voor dit verzoek om voorlopige voorziening en voor de bodemprocedure door hem is voldaan uit zijn bijstandsuitkering. Voorts heeft hij gewezen op een betalingsachterstand bij zijn energieleverancier, op de omstandigheid dat Vitens N.V. hem geen water meer levert en heeft hij aan hem gerichte brieven van Lococensus, het gezamenlijke belastingkantoor van een aantal waterschappen, ingezonden.
3.5. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter leveren de omstandigheid dat zeer veel eerdere aanvragen van verzoeker om bijzondere bijstand op de door verzoeker aangegeven wijze zijn afgewikkeld en het feit dat hij de griffierechten uit zijn bijstandsuitkering heeft betaald leveren geen grond op om te oordelen dat in de onderhavige procedure sprake is van onverwijlde spoed als bedoeld in artikel 8:81 van de Awb.
De overige door verzoeker genoemde omstandigheden rechtvaardigen een dergelijk oordeel evenmin, omdat zij niet in verband staan met de kosten waarop de in dit geding aan de orde zijnde aanvragen om bijzondere bijstand zien.
3.6. Ook anderszins is de voorzieningenrechter niet gebleken van een voor verzoeker zo zwaarwegend belang dat behandeling van de bodemprocedure niet door hem zou kunnen worden afgewacht.
3.7. Uit het voorgaande volgt dat het verzoek om voorlopige voorziening kennelijk ongegrond is, zodat de voorzieningenrechter, gelet op artikel 8:83, derde lid, van de Awb, uitspraak kan doen zonder zitting.
4. Voor bepalingen omtrent proceskosten en griffierecht bestaat ten slotte geen aanleiding.
III. BESLISSING
De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Wijst het verzoek om toepassing van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht af.
Deze uitspraak is gedaan door G.A.J. van den Hurk. De beslissing is, in tegenwoordigheid van R.B.E. van Nimwegen als griffier, uitgesproken in het openbaar op 1 april 2009.
(get.) G.A.J. van den Hurk.
(get.) R.B.E. van Nimwegen.
RB