[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 17 december 2007, 07/104 (hierna: aangevallen uitspraak),
de hoofddirectie van de Informatie Beheer Groep (hierna: IB-Groep).
Datum uitspraak: 3 april 2009
Appellante heeft hoger beroep ingesteld en de IB-Groep heeft verweer uitgebracht.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 februari 2009. Appellante is niet verschenen. Voor de IB-Groep is drs. P.M.S. Slagter verschenen.
1.1. Bij brieven van 9 september 2006, heeft de IB-Groep aan appellante meegedeeld dat bij controle is geconstateerd dat het woonadres dat zij aan de IB-Groep heeft doorgegeven ([adres] [plaatsnaam]) in de maand augustus 2006 afwijkt van het adres waarop zij in de gemeentelijke basisadministratie (GBA) staat ingeschreven ([adres] [plaatsnaam]). Appellante is bij deze brieven gewaarschuwd dat, indien zij de afwijking tussen de beide adressen niet binnen vier weken ongedaan maakt, de aan haar toegekende beurs naar de norm voor een uitwonende studerende met ingang van augustus 2006 wordt omgezet in een beurs naar de norm voor een thuiswonende studerende.
1.2. Na te hebben vastgesteld dat appellante heeft nagelaten de onder 1.1. vermelde afwijking ongedaan te maken, heeft de IB-Groep bij besluiten van 10 november 2006 (Bericht Studiefinanciering 2006, nr. 5, en Bericht Studiefinanciering 2007, nr. 2), de aan appellante toegekende studiefinanciering met ingang van augustus 2006 omgezet in een beurs naar de norm voor een thuiswonende studerende.
2. Tegen deze besluiten heeft appellante bij brief van 19 november 2005 bezwaar gemaakt.
3. Bij besluit van 11 januari 2007 heeft de IB-Groep het bezwaar van appellante ongegrond verklaard onder overweging dat haar op basis van de door appellante overgelegde stukken niet is gebleken dat de afwijking redelijkerwijs niet verwijtbaar is, zulks onder opmerking dat het appellante had vrijgestaan een woonadres te zoeken dat wel als woonbestemming kan worden aangemerkt.
4.1. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellante gegrond verklaard, het besluit op bezwaar vernietigd, bepaald dat de rechtsgevolgen van dat besluit geheel in stand blijven en een beslissing over griffierecht gegeven.
Daartoe heeft de rechtbank het volgende overwogen.
4.2. Het standpunt van de IB-Groep dat de gemeente ([plaatsnaam]) niet verplicht was appellante in de GBA op het adres [adres] in te schrijven en daarom terecht de inschrijving heeft geweigerd, is niet in overeenstemming met de door de IB-Groep gehanteerde Beleidsregel uitzonderingen sanctiebepaling artikel 1:5 WSF 2000. Mede gelet op de toelichting op die Beleidsregel volgt hieruit dat de IB-Groep ervan uitgaat dat gemeenten zijn verplicht tot inschrijving als het slooppanden betreft, aldus de rechtbank, die gelet daarop van oordeel is dat het besluit op bezwaar niet berust op een deugdelijke motivering.
4.3. Echter, in aanmerking genomen dat de IB-Groep appellante in niet mis te verstane bewoordingen heeft gewaarschuwd voor de gevolgen van het niet binnen vier weken ongedaan maken van de afwijking in de beide adressen, acht de rechtbank niet aannemelijk dat appellante redelijkerwijs geen verwijt kan worden gemaakt van het voortduren van die afwijking. Immers, appellante heeft, hoewel daarop uitdrukkelijk gewezen in de brief van de IB-Groep van 31 augustus 2006, niet het formulier “Uitzondering controle woonsituatie” door de gemeente laten invullen en dat aldus ingevulde formulier opgestuurd aan de IB-Groep. Ten onrechte heeft appellante aangenomen dat haar brief van 19 juli 2006 aan de IB-Groep voldoende was om aan te nemen dat de gemeente haar ten onrechte niet in de GBA (op het adres van dat slooppand) heeft ingeschreven. Dat appellante - naar zij heeft gesteld - naar aanleiding van de waarschuwingsbrief telefonisch contact met de IB-Groep heeft gehad en daaruit heeft mogen afleiden dat alles in orde is, heeft de rechtbank niet tot een ander oordeel kunnen leiden, aangezien de IB-Groep heeft gesteld van zo’n contact niet te weten en appellante niet meer wist met wie zij bij dat - beweerdelijke - contact heeft gesproken.
5. In hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak voor zover de rechtbank daarbij heeft bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit op bezwaar geheel in stand blijven, heeft appellante aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte niet aannemelijk heeft geacht dat haar redelijkerwijs geen verwijt kan worden gemaakt van het voortduren van de afwijking. Immers, indien zij dat formulier wel zou hebben ingevuld en aan de IB-Groep gezonden, dan zou dat zonder gevolgen voor de afwijking zijn gebleven. Appellante heeft voorts gesteld dat zij redelijkerwijs mocht menen dat haar brief van 19 juli 2006 voor de IB-Groep voldoende was om aan te nemen dat de gemeente haar ten onrechte niet inschreef (op het adres van het slooppand). Appellante betreurt het dat zij niet kan bewijzen dat het telefoongesprek met de IB-Groep naar aanleiding van de brief van 31 augustus 2006 waaruit zij heeft mogen begrijpen dat alles in orde is, heeft plaatsgevonden. Tot slot heeft appellante gesteld dat zij zich meent te herinneren dat het formulier “Uitzondering controle woonsituatie” op 31 augustus 2006 al niet meer op de site van de IB-Groep beschikbaar was.
6.1. De Raad deelt het oordeel van de rechtbank dat zich geen situatie voordoet waarin appellante redelijkerwijs geen verwijt kan worden gemaakt van de aan de orde zijnde afwijking en overweegt daartoe als volgt.
6.2. Door niet binnen de op vier weken gestelde hersteltermijn (doch eerst bij brief van 19 november 2006 na en naar aanleiding van de omzetting bij besluiten van 10 november 2006) te reageren op de controlebrief van de IB-Groep van 9 september 2006 kan niet worden staande gehouden dat haar van het voortbestaan van de geconstateerde afwijking geen verwijt kan worden gemaakt.
6.3. Dat appellante van 1 mei 2006 tot 7 november 2006 feitelijk heeft gewoond in de woning aan het adres [adres] te [plaatsnaam], wordt door de IB-Groep niet betwist, maar is ook niet relevant. Immers, het gaat erom dat het door appellante aan de IB-Groep opgegeven woonadres gelijk is aan het adres waarop zij in de GBA staat ingeschreven (of andersom). In haar brief van 31 augustus 2006 heeft de IB-Groep aan appellante meegedeeld dat zij het van de site van de IB-Groep te betrekken formulier “Uitzondering controle woonsituatie” door de gemeente [plaatsnaam] dient te laten invullen en dan naar de IB-Groep dient te sturen. Appellante heeft daaraan geen gevolg gegeven. Dat appellante meent zich te herinneren dat dat formulier toen al niet meer op de site van de IB-Groep beschikbaar was, is te weinig concreet om relevant te kunnen zijn. Indien die mening juist zou zijn, zou appellante de IB-Groep hebben moeten vragen om haar zo’n formulier toe te zenden.
6.4. Terecht heeft de rechtbank geen doorslaggevende betekenis toegekend aan de niet onderbouwde stelling van appellante dat zij naar aanleiding van de controlebrief telefonisch contact met de IB-Groep heeft gehad en dat zij uit het toen besprokene heeft mogen afleiden dat alles in orde is.
7. Gelet op het vorenstaande treft het hoger beroep geen doel. De aangevallen uitspraak dient dan ook te worden bevestigd.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak voorzover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door G. van der Wiel als voorzitter en G.J.H. Doornewaard en J. Brand als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A.C.A. Wit als griffier, uitgesproken in het openbaar op 3 april 2009.