ECLI:NL:CRVB:2009:BI0055

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 april 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07-6192 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van WAO-uitkering en medische en arbeidskundige grondslagen

In deze zaak gaat het om de herziening van de WAO-uitkering van appellante, die in hoger beroep is gegaan tegen een uitspraak van de rechtbank Zutphen. De rechtbank had het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) van 1 december 2006, waarin de WAO-uitkering van appellante met ingang van 30 juli 2006 werd herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%, vernietigd. De rechtbank oordeelde dat het besluit op een juiste medische grondslag berustte, maar niet op een juiste arbeidskundige grondslag, omdat niet voldoende was toegelicht dat de aan de schatting ten grondslag gelegde functies voor appellante geschikt waren. De rechtbank besloot dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven.

In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat haar schouderklachten en de daaruit voortvloeiende beperkingen bij het verrichten van arbeid zijn onderschat. Ook stelde zij dat de rechtbank ten onrechte geen deskundigenonderzoek naar haar psychische toestand heeft gelast en dat de rechtbank de in beroep aangevoerde bezwaren van arbeidskundige aard ten onrechte heeft verworpen. De Centrale Raad van Beroep heeft de gronden van appellante in hoger beroep afdoende besproken en gemotiveerd waarom deze niet slagen. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank volledig en concludeert dat de door appellante overgelegde brief van orthopeed J. Frejlach niet leidt tot een ander oordeel, omdat deze brief betrekking heeft op een latere datum dan de datum in geding.

De Raad bevestigt de aangevallen uitspraak en oordeelt dat er geen termen aanwezig zijn om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. De uitspraak is gedaan in aanwezigheid van de griffier en is openbaar uitgesproken op 3 april 2009.

Uitspraak

07/6192 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 1 oktober 2007, 07/54 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 3 april 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. L.T.G. van Engelen, advocaat te Wageningen, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 februari 2009.
Namens appellante is verschenen mr. Van Engelen. Het Uwv was vertegenwoordigd door B. de Weijer.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Bij besluit van 1 december 2006 heeft het Uwv, beslissend op bezwaar, de WAO-uitkering van appellante met ingang van 30 juli 2006 herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%.
1.2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het door appellante tegen het besluit van 1 december 2006 ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd, bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven en besluiten genomen over griffierecht en proceskosten.De rechtbank heeft hiertoe, kort samengevat, overwogen dat het besluit van 1 december 2006 op een juiste medische grondslag, maar niet op een juiste arbeidskundige grondslag berust, dit laatste omdat niet op voldoende wijze is toegelicht dat de aan de schatting ten grondslag gelegde functies voor appellante geschikt zijn. Naar het oordeel van de rechtbank is in de beroepsfase alsnog een deugdelijke toelichting verstrekt. De rechtbank heeft hierin aanleiding gevonden te bepalen dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven.
2. In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat haar schouderklachten en de daaruit voortvloeiende beperkingen bij het verrichten van arbeid zijn onderschat, dat de rechtbank ten onrechte geen deskundigenonderzoek naar haar psychische toestand heeft gelast, dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het niet meer toepassen van een urenbeperking voldoende is gemotiveerd en dat de rechtbank de in beroep aangevoerde bezwaren van arbeidskundige aard ten onrechte heeft verworpen.
3.1. Naar het oordeel van de Raad heeft de rechtbank de in hoger beroep herhaalde gronden van appellante afdoende besproken en genoegzaam gemotiveerd waarom die gronden niet slagen. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank volledig.
3.2. De door appellante in hoger beroep overgelegde brief van de orthopeed J. Frejlach van 3 oktober 2007 leidt niet tot een ander oordeel. De brief van Frejlach ziet naar hierin is vermeld op de situatie in augustus 2007 en mitsdien niet op de situatie ten tijde in geding (30 juli 2006). De Raad kan zich geheel vinden in de naar aanleiding van de brief van Frejlach door de bezwaarverzekeringsarts op 13 februari 2008 opgestelde rapportage. Terecht heeft de bezwaarverzekeringsarts erop gewezen dat de door Frejlach beschreven klachten bekend waren bij de primaire verzekeringsarts en dat in de Functionele Mogelijkheden Lijst passende beperkingen zijn aangegeven, met name op het gezichtspunt boven schouderhoogte actief zijn. Dat appellante voor haar gezondheidsklachten nog een verdere behandeling zal ondergaan, is geen reden tot het vaststellen van verdergaande beperkingen op de datum in geding, aldus de bezwaarverzekeringsarts.
3.3. Het hoger beroep van appellante treft derhalve geen doel. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
3.4. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door G. van der Wiel als voorzitter en G.J.H. Doornewaard en J. Brand als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A.C.A. Wit als griffier, uitgesproken in het openbaar op 3 april 2009.
(get.) G. van der Wiel.
(get.) A.C.A. Wit.
JL