ECLI:NL:CRVB:2009:BH9336
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- B.M. van Dun
- P.N. Rijnsewijn
- Rechtspraak.nl
Intrekking van hoger beroep en proceskostenvergoeding in sociale zekerheidszaken
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 25 maart 2009 uitspraak gedaan in hoger beroep betreffende de intrekking van de hoger beroepen door appellante. De appellante had hoger beroep ingesteld tegen uitspraken van de rechtbank van ’s-Gravenhage van 18 juni 2008. De gemachtigde van appellante heeft op 23 september 2008 de hoger beroepen ingetrokken, omdat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) geheel aan haar verzoek was tegemoetgekomen. Appellante verzocht tevens om het Uwv te veroordelen in de proceskosten die zij had gemaakt in verband met de behandeling van de hoger beroepen.
De Raad heeft vastgesteld dat het Uwv geen verweerschrift heeft ingediend en dat het onderzoek ter zitting achterwege is gelaten met toestemming van partijen. De Raad heeft vervolgens geoordeeld dat het Uwv in de kosten moet worden veroordeeld, omdat appellante redelijkerwijs kosten heeft moeten maken in het hoger beroep. De kosten zijn begroot op € 644,--, waarbij de vergoeding van de proceskosten is beperkt tot de kosten van het hoger beroep, aangezien het Uwv reeds door de rechtbank was veroordeeld tot vergoeding van kosten van rechtsbijstand in eerste aanleg.
De uitspraak is gedaan door B.M. van Dun, in tegenwoordigheid van P.N. Rijnsewijn als griffier, en is openbaar uitgesproken. De beslissing van de Raad is in overeenstemming met artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht, dat bepaalt dat het bestuursorgaan kan worden veroordeeld in de kosten indien het beroep is ingetrokken omdat het bestuursorgaan aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen.