08/2441 AW-V + 08/2551 AW-V
als bedoeld in artikel 8:55, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 21 van de Beroepswet in verband met het hoger beroep van:
[appellant], (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 8 januari 2008, 06/476 en 06/4269, (hierna: aangevallen uitspraak),
de Staatssecretaris van Financiën, (hierna: staatssecretaris)
Datum uitspraak: 19 maart 2009
Bij uitspraak als bedoeld in artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 21 van de Beroepswet van 18 september 2008 heeft de Raad het door appellant op 22 april 2008 per faxbericht ingestelde hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak van 8 januari 2008 niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen de uitspraak van de Raad van 18 september 2008 heeft appellant verzet gedaan.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 februari 2009. Voor appellant is verschenen mr. G.P. Dayala, advocaat te Amsterdam. De staatssecretaris is met voorbericht niet verschenen.
1. De uitspraak van de Raad van 18 september 2008 berust hierop, dat appellant het hoger beroepschrift niet tijdig heeft ingediend en er geen reden is aangevoerd waarom redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
1.1. In verzet is door appellant aangevoerd dat zijn raadsman en hij eerst na de verzending van de aangevallen uitspraak op 13 maart 2008 in kennis zijn gesteld van de uitspraak van de rechtbank van 8 januari 2008 en dat niet is aangetoond dat hij of zijn raadsman het bericht daadwerkelijk eerder heeft ontvangen.
1.2. De Raad stelt vast dat de rechtbank de uitspraak van 8 januari 2008 op 11 januari 2008 per aangetekende post aan de gemachtigde van appellant heeft toegezonden. Ingevolge artikel 3:41 van de Awb geschiedt de bekendmaking van een besluit als het onderhavige door toezending of uitreiking aan de belanghebbende tot wie het is gericht. De wet laat geen ruimte om als datum van bekendmaking een andere dag aan te merken dan die waarop de aangetekende brief ter post is bezorgd. De hoger beroepstermijn is ingevolge artikel 6:8 van de Awb derhalve op 12 januari 2008 aangevangen.
1.3. Ingevolge artikel 6:11 van de Awb blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest. Door de gemachtigde van appellant is aangevoerd dat hij geen kennisgeving van de aanbieding van aangetekende post op zijn adres heeft aangetroffen. Het poststuk is daarom niet door hem op het postkantoor afgehaald.
1.4. De gemachtigde van appellant heeft op geen enkele wijze aannemelijk gemaakt dat de aangetekende brief met de aangevallen uitspraak door het postbedrijf niet op de gebruikelijke wijze is verwerkt en aangeboden. Aangezien verder evenmin feiten of omstandigheden zijn gesteld of gebleken die zouden kunnen meebrengen dat het niet afhalen van het poststuk aan appellant niet zou moeten worden toegerekend, bestaat er geen grond voor het oordeel dat appellant niet in verzuim is geweest.
2. Gelet op het voorgaande dient het verzet ongegrond te worden verklaard. Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding.
De Centrale Raad van Beroep;
Verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door J.G. Treffers als voorzitter en M.C. Bruning en A.A.M. Mollee. De beslissing is, in tegenwoordigheid van K. Moaddine als griffier, uitgesproken in het openbaar op 19 maart 2009.