op de hoger beroepen van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraken van de rechtbank ’s-Gravenhage van 21 juni 2007, 06/3072 en 06/3774 (hierna: aangevallen uitspraken),
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Rijswijk (hierna: College)
Datum uitspraak: 10 maart 2009
Namens appellant heeft mr. M.M. Bonsen-Lemmers, advocaat te ’s-Gravenhage, in beide zaken hoger beroep ingesteld.
Het College heeft verweerschriften ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft, gevoegd met de zaak 07/4604 WWB, plaatsgevonden op 27 januari 2009. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Bonsen-Lemmers. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. D. Poldermans, werkzaam bij de gemeente Rijswijk. Na de zitting zijn de zaken weer gesplitst. In deze zaken is heden afzonderlijk uitspraak gedaan.
1. Voor een overzicht van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. Hij volstaat hier met het volgende.
1.1. Appellant heeft op 1 juni 2005 bijzondere bijstand aangevraagd voor een huurschuld. Bij besluit van 23 juni 2005 is deze aanvraag afgewezen op de grond dat appellant gebruik had kunnen maken van een aflossingsregeling en voorts dat voor schulden geen bijzondere bijstand kan worden verleend. Bij besluit van 6 maart 2006 is het tegen het besluit van 23 juni 2005 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
1.2. Op 14 september 2005 heeft appellant om bijzondere bijstand verzocht in de voor eigen rekening blijvende kosten van rechtsbijstand over de periode van 7 januari 2004 tot en met 5 juli 2005. Bij besluit van 3 januari 2006 is deze aanvraag afgewezen op de grond dat de betreffende kosten zijn gemaakt (ruim) vóór de datum van aanvraag. Bij besluit van 6 maart 2006 is het tegen het besluit van 3 januari 2006 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraken zijn de tegen de besluiten van 6 maart 2006 ingestelde beroepen ongegrond verklaard. Daarbij is onder meer overwogen dat de omstandigheid dat over de periode van 19 januari 2005 tot en met 30 november 2005 het recht op bijstand van appellant niet is vast te stellen reeds in de weg staat aan bijzondere bijstandsverlening in de gevraagde kosten. Daaraan is nog toegevoegd dat niet is gebleken van zeer bijzondere omstandigheden als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de WWB.
3. In hoger beroep heeft appellant zich gemotiveerd tegen de aangevallen uitspraken gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.1. Ingevolge artikel 13, eerste lid, aanhef en onder f, van de WWB heeft degene die bijstand vraagt ter gedeeltelijke of volledige aflossing van een schuldenlast en die overigens bij het ontstaan van de schuldenlast dan wel nadien beschikte of beschikt over de middelen om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien, geen recht op bijstand. Uit de stukken komt naar voren dat appellant ten tijde van het ontstaan van de schuld en nadien bijstand heeft ontvangen ter voorziening in de noodzakelijke bestaanskosten. Een en ander vormde op zichzelf reeds een beletsel voor bijzondere bijstandsverlening. Voor het aannemen van zeer dringende redenen als bedoeld in artikel 49, aanhef en onder b, van de WWB om niettemin tot bijzondere bijstandsverlening over te gaan, ziet de Raad geen aanknopingspunten. De Raad neemt daarbij in aanmerking dat appellant om hem moverende redenen geen gebruik heeft gemaakt van een aangeboden aflossingsregeling en dat geen sprake is van dreigende uithuiszetting.
4.1.2. Dit betekent dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak met verbetering van gronden in stand kan blijven.
4.2. De kosten van rechtsbijstand
4.2.1. Ingevolge artikel 35, eerste lid, van de WWB - voor zover van belang - heeft, onverminderd paragraaf 2.2, de alleenstaande of het gezin recht op bijzondere bijstand voor zover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke bestaanskosten en deze kosten naar het oordeel van het college van burgemeester en wethouders niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de langdurigheidstoeslag, het vermogen en het inkomen, voor zover dat meer is dan de bijstandsnorm.
4.2.2. De Raad stelt vast dat de aanvraag om bijzondere bijstand betrekking heeft op kosten die zijn gemaakt ruim voordat de aanvraag is ingediend. Naar vaste rechtspraak inzake de toepassing van artikel 43 en 44 van de WWB wordt geen (bijzondere) bijstand verleend over een periode voorafgaand aan de datum van aanvraag, tenzij bijzondere omstandigheden dat rechtvaardigen. Van enig beletsel om tijdig een aanvraag om bijzondere bijstand in te dienen is de Raad niet gebleken. In hetgeen appellant overigens heeft aangevoerd ziet de Raad geen aanknopingspunten voor het oordeel dat sprake is van zodanige bijzondere omstandigheden dat in zijn geval een uitzondering moet worden gemaakt op de hoofdregel dat bijstand niet met terugwerkende kracht wordt toegekend.
4.2.3. De aangevallen uitspraak komt derhalve, met verbetering van gronden, voor bevestiging in aanmerking.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
De Centrale Raad van Beroep;
Bevestigt de aangevallen uitspraken.
Deze uitspraak is gedaan door R.H.M. Roelofs als voorzitter en Th.C. van Sloten en J.N.A. Bootsma als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van J. Waasdorp als griffier, uitgesproken in het openbaar op 10 maart 2009.