ECLI:NL:CRVB:2009:BH7329

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 maart 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07-6121 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van WAO-uitkering en beoordeling van de Functionele Mogelijkheden Lijst

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem, waarin de intrekking van haar WAO-uitkering door het Uwv werd bevestigd. De Centrale Raad van Beroep heeft op 20 maart 2009 uitspraak gedaan. Appellante, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. M. Spek, heeft in hoger beroep aangevoerd dat de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) niet correct is vastgesteld. Ze stelt dat er geen rekening is gehouden met haar slaapproblemen, concentratieproblemen, medicatie en therapieën. Het Uwv heeft gereageerd met een verweerschrift en was vertegenwoordigd door M.L. Turnhout tijdens de zitting op 6 februari 2009.

De Raad heeft overwogen dat de medische advisering die ten grondslag ligt aan de intrekking van de WAO-uitkering op deugdelijke wijze heeft plaatsgevonden. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de schatting van de arbeidsongeschiktheid adequaat was en dat appellante in staat werd geacht om de aan de functies verbonden werkzaamheden te verrichten. De Raad heeft de argumenten van appellante in hoger beroep beoordeeld en geconcludeerd dat er geen bewijs is dat de aan de schatting ten grondslag gelegde functies de grenzen van de FML te buiten gaan. De Raad bevestigt daarmee de eerdere uitspraak van de rechtbank.

De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep bevestigt dat appellante duurzaam benutbare mogelijkheden heeft en dat de FML haar belastbaarheid op een juiste wijze weergeeft. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De beslissing is openbaar uitgesproken op 20 maart 2009, met G.J.H. Doornewaard als voorzitter, J. Brand en A.T. de Kwaasteniet als leden, en A.L. de Gier als griffier.

Uitspraak

07/6121 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 2 oktober 2007, 06-11465 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 20 maart 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. M. Spek, advocaat te ’s-Gravenhage, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 februari 2009. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Spek. Het Uwv was vertegenwoordigd door M.L. Turnhout.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Bij besluit van 19 oktober 2005 heeft het Uwv de WAO-uitkering van appellante per 19 december 2005 ingetrokken op grond van de overweging dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante is afgenomen naar minder dan 15%.
1.2. Bij besluit van 2 juni 2006 heeft het Uwv het namens appellante tegen het besluit van 19 oktober 2005 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellante tegen het besluit van 2 juni 2006 ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat de medische advisering die ten grondslag ligt aan het besluit van 2 juni 2006 op deugdelijke wijze heeft plaatsgevonden, dat aan het feit dat appellante in het kader van de WWB geen arbeidsverplichtingen zijn opgelegd niet die betekenis kan worden toegekend die appellante hieraan gehecht wil zien en dat ook het arbeidskundig onderzoek een adequate en toereikende grondslag biedt voor een theoretische schatting van appellantes arbeidsongeschiktheid.
3. In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) ten onrechte geen rekening is gehouden met de door haar in de vragenlijst ter voorbereiding van de onderhavige herbeoordeling genoemde problemen met slapen en de mogelijk daardoor veroorzaakte concentratieproblemen, met de gevolgen van de door haar gebruikte medicatie en met het tijdsbeslag van de therapieën die zij volgt. Zij stelt zich op het standpunt dat zij geen duurzaam benutbare mogelijkheden heeft en dat zij derhalve niet in staat is de geduide functies te vervullen.
4.1. De Raad overweegt als volgt.
4.2. Het hoger beroep is toegespitst op de vraag of de FML van 11 augustus 2005 juist is.
4.3. De Raad beantwoordt die vraag bevestigend.
De bezwaarverzekeringsarts heeft zich gebaseerd op de bevindingen van de verzekeringsarts die appellante op zijn spreekuur heeft gezien en op de door hem ingeroepen expertise van dr. E.F. van Ittersum, psychiater. Met inachtneming van de rapportage van Van Ittersum van 23 mei 2006 heeft de bezwaarverzekeringsarts geconcludeerd dat appellante duurzaam benutbare mogelijkheden heeft en dat de FML haar belastbaarheid op een juiste wijze weergeeft.
Ook de Raad laat de bevindingen van de door de bezwaarverzekeringsarts ingeschakelde externe deskundige zwaar wegen. De in hoger beroep overgelegde aanvullende informatie van de appellante behandelend psychotherapeut, gedateerd 20 december 2007 en 26 januari 2009, biedt naar het oordeel van de Raad onvoldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat de aard, ernst en omvang van de beperkingen van appellante, zoals deze zijn weergegeven in de FML van 11 augustus 2005, zijn onderschat. De Raad is van oordeel dat de beschikbare gegevens geen steun bieden voor het standpunt dat appellante op de datum in geding in het geheel niet beschikt over duurzaam benutbare mogelijkheden.
4.4. De Raad overweegt vervolgens dat gesteld noch gebleken is dat de aan de schatting ten grondslag gelegde functies de grenzen van de FML te buiten gaan. Appellante moet dan ook in staat worden geacht tot het verrichten van de aan die functies verbonden werkzaamheden.
4.5. Gelet op het vorenstaande slaagt het hoger beroep niet. De aangevallen uitspraak dient dan ook te worden bevestigd.
4.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G.J.H. Doornewaard als voorzitter en J. Brand en
A.T. de Kwaasteniet als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A.L. de Gier als griffier, uitgesproken in het openbaar op 20 maart 2009.
(get.) G.J.H. Doornewaard.
(get.) A.L. de Gier.
JL