ECLI:NL:CRVB:2009:BH7203

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 maart 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07-5701 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van WAO-uitkering en beoordeling van belastbaarheid

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem, waarin de intrekking van haar WAO-uitkering werd bevestigd. Appellante, die eerder als schoonmaakster werkte, was sinds augustus 2003 arbeidsongeschikt door buikklachten, hoofdpijn en oogklachten. In 2004 werd haar een WAO-uitkering toegekend, maar na een herbeoordeling in 2006, uitgevoerd door arts B. Balata, werd haar belastbaarheid opnieuw vastgesteld. De arts concludeerde dat appellante minder dan 15% arbeidsongeschikt was, wat leidde tot de intrekking van haar uitkering per 8 mei 2006.

Appellante voerde aan dat haar medische beperkingen waren onderschat en dat de geselecteerde functies niet geschikt waren. De rechtbank oordeelde echter dat er geen reden was om te twijfelen aan de juistheid van de vastgestelde belastbaarheid. De rechtbank baseerde haar oordeel op de beschikbare medische gegevens, waaronder rapporten van de (bezwaar)verzekeringsartsen, en concludeerde dat appellante in staat was om arbeid te verrichten die overeenkwam met haar belastbaarheid.

In hoger beroep herhaalde appellante haar standpunten, maar de Centrale Raad van Beroep onderschreef het oordeel van de rechtbank. De Raad oordeelde dat de argumenten van appellante in wezen een herhaling waren van eerdere gronden en dat er geen nieuwe medische informatie was die haar standpunt onderbouwde. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de intrekking van de WAO-uitkering terecht was.

Uitspraak

07/5701 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 29 augustus 2007, 06/6136 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 18 maart 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. P.L.O. van de Waarsenburg, advocaat te Nijmegen, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 februari 2009. Partijen zijn (met bericht) niet verschenen.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellante, laatstelijk werkzaam als schoonmaakster voor 31,25 uur per week, is op 12 augustus 2003 uitgevallen met buikklachten. Later ontwikkelde ze ook hoofdpijn- en oogklachten. Bij besluit van 8 november 2004 is haar met ingang van 17 augustus 2004 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
1.2. In het kader van een herbeoordeling is appellante op 25 januari 2006 onderzocht door de arts B. Balata. Deze beschikte hierbij over informatie van de behandelend sector uit 2004 en constateerde in zijn rapport van 25 januari 2006 een status na pinealocytoomverwijdering en een status na eileider- en cysteverwijdering. Op basis hiervan zijn enige beperkingen vastgesteld op het gebied van het persoonlijk en sociaal functioneren, die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkheden Lijst (FML). Hiervan uitgaande heeft arbeidsdeskundige M.M. Arts in haar rapport van 6 maart 2006 zeven functies geselecteerd en de mate van arbeidsongeschiktheid berekend op minder dan 15%. Bij besluit van 21 maart 2006 is de WAO-uitkering van appellante met ingang van 8 mei 2006 ingetrokken.
1.3. In het kader van de bezwaarprocedure heeft appellante nadere informatie ingebracht van de behandelend sector. Op 8 augustus 2006 is appellante gezien door bezwaarverzekeringsarts M. Carere. Deze beschikte hierbij over nadere informatie van huisarts L. van Kaathoven, neuroloog A.C. Kappelle en oogarts J.R.M. Cruysberg. In zijn rapport van 29 november 2006 concludeerde genoemde bezwaarverzekeringsarts dat er geen reden is voor het aannemen van verdergaande beperkingen. Bij het bestreden besluit van 1 december 2006 is het bezwaar tegen het besluit van 21 maart 2006 ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
2.1. De rechtbank heeft in de eerste plaats geoordeeld dat, gelet op de beschikbare medische gegevens, waaronder de rapporten van de (bezwaar)verzekeringsartsen Balata en Carere van respectievelijk 25 januari 2006 en 29 november 2006, er geen redenen zijn om te twijfelen aan de juistheid van de door het Uwv vastgestelde belastbaarheid van appellante per de datum in geding. Hierbij is overwogen dat, gelet op de beschikbare medische informatie, er geen neurologische verklaring blijkt te zijn voor de klachten van appellante over lopen, duizeligheid en hoofdpijn en dat met de visusklachten (dubbelzien) en de psychische klachten door het Uwv rekening is gehouden. Verder is overwogen dat er geen reden is om aan te nemen dat een urenbeperking in acht moet worden genomen.
2.2. Voorts heeft de rechtbank geoordeeld dat appellante per de datum in geding in staat moet worden geacht arbeid te verrichten die in overeenstemming is met de voor haar vastgestelde belastbaarheid. Hierbij is overwogen dat de uit de Resultaten functiebeoordeling van de geselecteerde functies blijkende signaleringen door arbeidsdeskundige Arts in haar rapport van 6 maart 2006 voldoende zijn gemotiveerd en dat de rechtbank ook overigens geen reden heeft om eraan te twijfelen dat met de geselecteerde functies de belastbaarheid van appellante niet wordt overschreden.
3. In hoger beroep heeft appellante, onder verwijzing naar de onder 1.3 genoemde informatie van de behandelend sector, aangevoerd dat haar medische beperkingen zijn onderschat en dat een urenbeperking moet worden aangenomen. Voorts is aangevoerd dat de geselecteerde functies medisch gezien niet geschikt voor haar zijn.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1. De Raad verenigt zich met het oordeel van de rechtbank en onderschrijft de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen. In hetgeen appellante in hoger beroep heeft aangevoerd ziet de Raad geen aanleiding voor een andersluidend oordeel. In dit kader overweegt de Raad dat het standpunt van appellante in hoger beroep in wezen een herhaling vormt van de door haar in beroep aangevoerde gronden. Bovendien is dit standpunt, behalve met een verwijzing naar de reeds in bezwaar bekende en meegewogen medische informatie, niet (nader) met medische informatie onderbouwd.
5. Hetgeen onder 4.1 is overwogen leidt tot de conclusie dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
6. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst als voorzitter en C.P.J. Goorden en
P.J. Jansen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van J.M. Tason Avila als griffier, uitgesproken in het openbaar op 18 maart 2009.
(get.) Ch. van Voorst.
(get.) J.M. Tason Avila.
TM