ECLI:NL:CRVB:2009:BH7203
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Ch. van Voorst
- C.P.J. Goorden
- P.J. Jansen
- Rechtspraak.nl
Intrekking van WAO-uitkering en beoordeling van belastbaarheid
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem, waarin de intrekking van haar WAO-uitkering werd bevestigd. Appellante, die eerder als schoonmaakster werkte, was sinds augustus 2003 arbeidsongeschikt door buikklachten, hoofdpijn en oogklachten. In 2004 werd haar een WAO-uitkering toegekend, maar na een herbeoordeling in 2006, uitgevoerd door arts B. Balata, werd haar belastbaarheid opnieuw vastgesteld. De arts concludeerde dat appellante minder dan 15% arbeidsongeschikt was, wat leidde tot de intrekking van haar uitkering per 8 mei 2006.
Appellante voerde aan dat haar medische beperkingen waren onderschat en dat de geselecteerde functies niet geschikt waren. De rechtbank oordeelde echter dat er geen reden was om te twijfelen aan de juistheid van de vastgestelde belastbaarheid. De rechtbank baseerde haar oordeel op de beschikbare medische gegevens, waaronder rapporten van de (bezwaar)verzekeringsartsen, en concludeerde dat appellante in staat was om arbeid te verrichten die overeenkwam met haar belastbaarheid.
In hoger beroep herhaalde appellante haar standpunten, maar de Centrale Raad van Beroep onderschreef het oordeel van de rechtbank. De Raad oordeelde dat de argumenten van appellante in wezen een herhaling waren van eerdere gronden en dat er geen nieuwe medische informatie was die haar standpunt onderbouwde. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de intrekking van de WAO-uitkering terecht was.