[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 29 augustus 2007, 06/6990 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 18 maart 2009
Namens appellante heeft mr. J. Heek, werkzaam bij SRK Rechtsbijstand te Zoetermeer, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 februari 2007. Appellante is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. Heek. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P. Nicolai.
1.1. Appellante, laatstelijk werkzaam als logistiek medewerkster voor 18,75 uur per week, is op 13 februari 2004 uitgevallen met psychische klachten.
1.2. Op 4 januari 2006 is appellante onderzocht door verzekeringsarts J.F. Veerman. Deze beschikte hierbij over informatie van psycholoog-psychotherapeut J. de Ruiter. Genoemde verzekeringsarts constateerde stemmingswisselingen, waarbij persoonsgebonden factoren rol spelen, pijnklachten in de rug en migraine. Verder heeft appellante psychologische begeleiding en gebruikt zij medicatie voor hypertensie, anemie en migraine. Voorts is zij in verder onderzoek bij de uroloog en de gynaecoloog, aldus de verzekeringsarts. Op basis hiervan zijn enige beperkingen vastgesteld, waaronder een urenbeperking, die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 4 januari 2006. Hiervan uitgaande heeft arbeidsdeskundige J.A.M. Eijssens in zijn rapport van 7 maart 2006 vijf functies geselecteerd en de mate van arbeidsongeschiktheid berekend op minder dan 35%. Daarbij is voor de motivering van de geschiktheid van de functies verwezen naar de notities functiebelasting van 28 februari 2006. Bij besluit van 10 maart 2006 is appellante, na het vervullen van de wettelijk voorgeschreven wachttijd, met ingang van 10 februari 2006 een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) geweigerd.
1.3. In het kader van de bezwaarprocedure is appellante op 31 mei 2006 gezien en onderzocht door bezwaarverzekeringsarts M. Hoogeboom-Copier. Deze beschikte hierbij over informatie van respectievelijk klinisch psycholoog M. Jacobsen en psychiater U. Ziegler, de gynaecologen A.J. van der Meulen en W. de Wit, neuroloog C.P. Zwetsloot en uroloog R.V. Gordijn, alsmede huisarts C.H. Franse. Op basis hiervan constateerde genoemde bezwaarverzekeringsarts respectievelijk een chronisch depressieve stemming en een persoonlijkheidsstoornis, alsmede problemen met de rug, nek en blaas en een hoge bloeddruk. Zij vond geen aanwijzingen voor evidente psychopathologie. Op basis van één en ander heeft zij in haar rapport van 28 juni 2006 geconcludeerd dat er medische redenen zijn om af te wijken van het primaire medisch oordeel. In dit kader heeft zij enerzijds nadere beperkingen ten aanzien van nek- en rugbelastende activiteiten aangenomen en heeft zij anderzijds de beperkingen ten aanzien van het concentreren van de aandacht en de regelmatige afwisseling van houding, alsmede de urenbeperking, laten vervallen. Bedoelde wijzigingen heeft zij neergelegd in een FML van 28 juni 2006. Hiervan uitgaande heeft bezwaararbeidsdeskundige F.M.A. Havermans in zijn rapport van 17 juli 2006 geconcludeerd dat de geselecteerde functies onveranderd van toepassing zijn. Bij het bestreden besluit van 18 juli 2006 is het bezwaar tegen het besluit van 10 maart 2006 ongegrond verklaard.
1.4. In het kader van de beroepsprocedure heeft de bezwaarverzekeringsarts in haar rapport van 5 september 2006 haar standpunt nader toegelicht. Bezwaararbeidsdeskundige A.P.M. Kleijne heeft in zijn rapport van 10 januari 2007 een nadere toelichting gegeven op de uit de Resultaten functiebeoordeling van de geselecteerde functies blijkende signaleringen. Appellante heeft nadere informatie ingebracht van respectievelijk neuroloog Zwetsloot, revalidatiearts J.C.M. van der Zon en anesthesioloog H.E.J. Brink. In haar rapport van 14 augustus 2007 heeft de bezwaarverzekeringsarts hierop gereageerd.
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat het door de bezwaarverzekeringsarts verrichte, aan de FML van 28 juni 2006 ten grondslag liggende, medisch onderzoek onzorgvuldig is en dat zij de medische beperkingen van appellante (mede hierdoor) heeft onderschat. Voorts is aangevoerd dat de geselecteerde functies medisch gezien niet geschikt zijn voor appellante. Bezwaararbeidsdeskundige Havermans heeft in zijn rapport van 21 januari 2009 de medische geschiktheid van de functies nader toegelicht.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1. De Raad ziet in het rapport van de bezwaarverzekeringsarts van 28 juni 2006 onvoldoende aanleiding om het door haar verrichte, aan de FML van 28 juni 2006 ten grondslag liggende, medisch onderzoek onvoldoende zorgvuldig te achten. In dit kader overweegt de Raad dat de bezwaarverzekeringsarts appellante tijdens de hoorzitting heeft geobserveerd en dat zij appellante na afloop van de hoorzitting lichamelijk heeft onderzocht. Daarnaast beschikte de bezwaarverzekeringsarts over uitvoerige informatie van de behandelend sector, als vermeld onder 1.3 Voorts heeft de bezwaarverzekeringsarts de in voormelde FML aangebrachte wijzigingen in haar rapporten van 28 juni 2006 en 5 september 2006 deugdelijk gemotiveerd.
4.2. De Raad ziet in de beschikbare medische informatie voorts onvoldoende aanknopingspunten om te twijfelen aan de juistheid van het standpunt van de bezwaarverzekeringsarts. Hierbij heeft de Raad in aanmerking genomen dat een groot deel van deze medische informatie door de bezwaarverzekeringsarts reeds in de bezwaarfase bij haar beoordeling is betrokken. Met betrekking tot de overige, in beroep ingebrachte, informatie van neuroloog Zwetsloot, anesthesioloog Brink en revalidatiearts Van der Zon heeft de bezwaarverzekeringsarts in haar rapport van 14 augustus 2007 - terecht - aangegeven dat de hierin geconstateerde afwijkingen aan de rug en nek van appellante reeds in de bezwaarfase bekend waren en meegenomen waren in de beoordeling. Voorts heeft appellante in hoger beroep geen medische informatie ingebracht die haar standpunt nader zou kunnen onderbouwen.
4.3. Ten aanzien van de arbeidskundige kant van de schatting overweegt de Raad dat hem niet is gebleken dat de geselecteerde functies in medisch opzicht voor appellante niet geschikt zouden zijn. Hierbij merkt de Raad op de door de bezwaararbeidsdeskundigen Havermans en Kleijne in hun rapporten van respectievelijk 17 juli 2006, 21 januari 2009 en 10 januari 2007 gegeven toelichtingen en de notities functiebelasting van 28 februari 2006, tezamen en in onderling verband bezien, toereikend te achten.
5. Hetgeen onder 4.1 tot en met 4.3 is overwogen leidt tot de conclusie dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
6. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst als voorzitter en C.P.J. Goorden en
P.J. Jansen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van J.M. Tason Avila als griffier, uitgesproken in het openbaar op 18 maart 2009.