ECLI:NL:CRVB:2009:BH7141

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 maart 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07-5687 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid en medisch onderzoek

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem, waarin de weigering van haar WIA-uitkering werd bevestigd. Appellante, die sinds februari 2004 met psychische klachten uitgevallen was, had een medisch onderzoek ondergaan door verzekeringsarts J.F. Veerman. Deze arts concludeerde dat appellante minder dan 35% arbeidsongeschikt was, gebaseerd op een Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) die op 4 januari 2006 was opgesteld. De arbeidsdeskundige J.A.M. Eijssens had vervolgens vijf functies geselecteerd die appellante zou kunnen vervullen.

Tijdens de bezwaarprocedure werd appellante opnieuw onderzocht door bezwaarverzekeringsarts M. Hoogeboom-Copier, die tot andere conclusies kwam over de medische beperkingen van appellante. Ondanks deze bevindingen werd het bezwaar tegen de oorspronkelijke beslissing ongegrond verklaard. In hoger beroep voerde appellante aan dat het medisch onderzoek onzorgvuldig was en dat de geselecteerde functies niet geschikt waren voor haar.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de zorgvuldigheid van het medisch onderzoek en dat de bezwaarverzekeringsarts voldoende informatie had om haar conclusies te onderbouwen. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de geselecteerde functies in medisch opzicht geschikt waren voor appellante. De uitspraak werd gedaan op 18 maart 2009.

Uitspraak

07/5687 WIA
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 29 augustus 2007, 06/6990 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 18 maart 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. J. Heek, werkzaam bij SRK Rechtsbijstand te Zoetermeer, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 februari 2007. Appellante is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. Heek. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P. Nicolai.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellante, laatstelijk werkzaam als logistiek medewerkster voor 18,75 uur per week, is op 13 februari 2004 uitgevallen met psychische klachten.
1.2. Op 4 januari 2006 is appellante onderzocht door verzekeringsarts J.F. Veerman. Deze beschikte hierbij over informatie van psycholoog-psychotherapeut J. de Ruiter. Genoemde verzekeringsarts constateerde stemmingswisselingen, waarbij persoonsgebonden factoren rol spelen, pijnklachten in de rug en migraine. Verder heeft appellante psychologische begeleiding en gebruikt zij medicatie voor hypertensie, anemie en migraine. Voorts is zij in verder onderzoek bij de uroloog en de gynaecoloog, aldus de verzekeringsarts. Op basis hiervan zijn enige beperkingen vastgesteld, waaronder een urenbeperking, die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 4 januari 2006. Hiervan uitgaande heeft arbeidsdeskundige J.A.M. Eijssens in zijn rapport van 7 maart 2006 vijf functies geselecteerd en de mate van arbeidsongeschiktheid berekend op minder dan 35%. Daarbij is voor de motivering van de geschiktheid van de functies verwezen naar de notities functiebelasting van 28 februari 2006. Bij besluit van 10 maart 2006 is appellante, na het vervullen van de wettelijk voorgeschreven wachttijd, met ingang van 10 februari 2006 een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) geweigerd.
1.3. In het kader van de bezwaarprocedure is appellante op 31 mei 2006 gezien en onderzocht door bezwaarverzekeringsarts M. Hoogeboom-Copier. Deze beschikte hierbij over informatie van respectievelijk klinisch psycholoog M. Jacobsen en psychiater U. Ziegler, de gynaecologen A.J. van der Meulen en W. de Wit, neuroloog C.P. Zwetsloot en uroloog R.V. Gordijn, alsmede huisarts C.H. Franse. Op basis hiervan constateerde genoemde bezwaarverzekeringsarts respectievelijk een chronisch depressieve stemming en een persoonlijkheidsstoornis, alsmede problemen met de rug, nek en blaas en een hoge bloeddruk. Zij vond geen aanwijzingen voor evidente psychopathologie. Op basis van één en ander heeft zij in haar rapport van 28 juni 2006 geconcludeerd dat er medische redenen zijn om af te wijken van het primaire medisch oordeel. In dit kader heeft zij enerzijds nadere beperkingen ten aanzien van nek- en rugbelastende activiteiten aangenomen en heeft zij anderzijds de beperkingen ten aanzien van het concentreren van de aandacht en de regelmatige afwisseling van houding, alsmede de urenbeperking, laten vervallen. Bedoelde wijzigingen heeft zij neergelegd in een FML van 28 juni 2006. Hiervan uitgaande heeft bezwaararbeidsdeskundige F.M.A. Havermans in zijn rapport van 17 juli 2006 geconcludeerd dat de geselecteerde functies onveranderd van toepassing zijn. Bij het bestreden besluit van 18 juli 2006 is het bezwaar tegen het besluit van 10 maart 2006 ongegrond verklaard.
1.4. In het kader van de beroepsprocedure heeft de bezwaarverzekeringsarts in haar rapport van 5 september 2006 haar standpunt nader toegelicht. Bezwaararbeidsdeskundige A.P.M. Kleijne heeft in zijn rapport van 10 januari 2007 een nadere toelichting gegeven op de uit de Resultaten functiebeoordeling van de geselecteerde functies blijkende signaleringen. Appellante heeft nadere informatie ingebracht van respectievelijk neuroloog Zwetsloot, revalidatiearts J.C.M. van der Zon en anesthesioloog H.E.J. Brink. In haar rapport van 14 augustus 2007 heeft de bezwaarverzekeringsarts hierop gereageerd.
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat het door de bezwaarverzekeringsarts verrichte, aan de FML van 28 juni 2006 ten grondslag liggende, medisch onderzoek onzorgvuldig is en dat zij de medische beperkingen van appellante (mede hierdoor) heeft onderschat. Voorts is aangevoerd dat de geselecteerde functies medisch gezien niet geschikt zijn voor appellante. Bezwaararbeidsdeskundige Havermans heeft in zijn rapport van 21 januari 2009 de medische geschiktheid van de functies nader toegelicht.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1. De Raad ziet in het rapport van de bezwaarverzekeringsarts van 28 juni 2006 onvoldoende aanleiding om het door haar verrichte, aan de FML van 28 juni 2006 ten grondslag liggende, medisch onderzoek onvoldoende zorgvuldig te achten. In dit kader overweegt de Raad dat de bezwaarverzekeringsarts appellante tijdens de hoorzitting heeft geobserveerd en dat zij appellante na afloop van de hoorzitting lichamelijk heeft onderzocht. Daarnaast beschikte de bezwaarverzekeringsarts over uitvoerige informatie van de behandelend sector, als vermeld onder 1.3 Voorts heeft de bezwaarverzekeringsarts de in voormelde FML aangebrachte wijzigingen in haar rapporten van 28 juni 2006 en 5 september 2006 deugdelijk gemotiveerd.
4.2. De Raad ziet in de beschikbare medische informatie voorts onvoldoende aanknopingspunten om te twijfelen aan de juistheid van het standpunt van de bezwaarverzekeringsarts. Hierbij heeft de Raad in aanmerking genomen dat een groot deel van deze medische informatie door de bezwaarverzekeringsarts reeds in de bezwaarfase bij haar beoordeling is betrokken. Met betrekking tot de overige, in beroep ingebrachte, informatie van neuroloog Zwetsloot, anesthesioloog Brink en revalidatiearts Van der Zon heeft de bezwaarverzekeringsarts in haar rapport van 14 augustus 2007 - terecht - aangegeven dat de hierin geconstateerde afwijkingen aan de rug en nek van appellante reeds in de bezwaarfase bekend waren en meegenomen waren in de beoordeling. Voorts heeft appellante in hoger beroep geen medische informatie ingebracht die haar standpunt nader zou kunnen onderbouwen.
4.3. Ten aanzien van de arbeidskundige kant van de schatting overweegt de Raad dat hem niet is gebleken dat de geselecteerde functies in medisch opzicht voor appellante niet geschikt zouden zijn. Hierbij merkt de Raad op de door de bezwaararbeidsdeskundigen Havermans en Kleijne in hun rapporten van respectievelijk 17 juli 2006, 21 januari 2009 en 10 januari 2007 gegeven toelichtingen en de notities functiebelasting van 28 februari 2006, tezamen en in onderling verband bezien, toereikend te achten.
5. Hetgeen onder 4.1 tot en met 4.3 is overwogen leidt tot de conclusie dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
6. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst als voorzitter en C.P.J. Goorden en
P.J. Jansen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van J.M. Tason Avila als griffier, uitgesproken in het openbaar op 18 maart 2009.
(get.) Ch. van Voorst.
(get.) J.M. Tason Avila.
JL