ECLI:NL:CRVB:2009:BH7117

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 maart 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07-5140 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van een werkhervattingsuitkering voor gedeeltelijk arbeidsgeschikten en de beoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om de toekenning van een werkhervattingsuitkering (WGA-uitkering) aan appellant, die meer dan 35% maar minder dan 80% arbeidsongeschikt is. Appellant had op 7 oktober 2005 een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) aangevraagd. Het Uwv kende hem bij besluit van 31 maart 2006 een WGA-uitkering toe, die bestond uit een loongerelateerde uitkering voor de duur van drie jaar. Appellant maakte bezwaar tegen dit besluit, omdat hij een inkomensvoorziening voor volledig en duurzaam arbeidsongeschikten (IVA-uitkering) wenste. Het Uwv verklaarde het bezwaar ongegrond, waarna appellant in beroep ging bij de rechtbank, die het beroep ongegrond verklaarde.

In hoger beroep herhaalde appellant zijn standpunt dat de verzekeringsartsen onvoldoende rekening hadden gehouden met zijn klachten en dat er geen duurzaam benutbare mogelijkheden waren. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de functionele mogelijkheden en beperkingen van appellant correct waren vastgesteld. De Raad volgde de rechtbank in haar oordeel dat het Uwv terecht had vastgesteld dat appellant meer dan 35% maar minder dan 80% arbeidsongeschikt was. De Raad oordeelde echter dat de onderbouwing van de arbeidskundige grondslag pas in hoger beroep toereikend was, wat leidde tot de vernietiging van de aangevallen uitspraak en het bestreden besluit, met in standlating van de rechtsgevolgen.

De Raad veroordeelde het Uwv in de proceskosten van appellant, die in totaal € 644,- bedroegen, en bepaalde dat het Uwv het door appellant betaalde griffierecht van € 143,- vergoedt. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer op 18 maart 2009.

Uitspraak

07/5140 WIA
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 16 juli 2007, 06/3631
(hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen
(hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 18 maart 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. A.L. Kuit, advocaat te Rotterdam, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 februari 2009. Appellant is met kennisgeving niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. J. Hut.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Voor de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. De Raad volstaat thans met het volgende.
1.2. Appellant heeft op 7 oktober 2005 een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) aangevraagd.
2.1. Bij besluit van 31 maart 2006 heeft het Uwv aan appellant met ingang van 23 januari 2006 een werkhervattingsuitkering gedeeltelijk arbeidsgeschikten (WGA-uitkering) toegekend, bestaande uit een loongerelateerde uitkering voor de duur van drie jaar. Daarbij is vastgesteld dat appellant meer dan 35% maar minder dan 80% arbeidsongeschikt is.
2.2. Tegen dit besluit heeft appellant bezwaar gemaakt. Appellant verzoekt het besluit te heroverwegen en een inkomensvoorziening voor volledig en duurzaam arbeidsongeschikten (IVA-uitkering) toe te kennen.
2.3. Bij het bestreden besluit van 25 juli 2006 is het bezwaar tegen het besluit van 31 maart 2006 door het Uwv ongegrond verklaard.
3. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank is van oordeel dat het onderzoek door de verzekeringsarts en bezwaarverzekeringsarts op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden en dat met de klachten van appellant voldoende rekening is gehouden. Daarnaast is volgens de rechtbank niet gebleken dat de belasting in de voorgehouden functies de mogelijkheden van appellant overschrijdt. De rechtbank komt tot het oordeel dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant door het Uwv bij het bestreden besluit terecht en op goede gronden is bepaald op meer dan 35% en minder dan 80%.
4. In hoger beroep heeft appellant zijn standpunt herhaald. De verzekeringsartsen hebben volgens appellant niet de juiste waarde gehecht aan de informatie van psychiater M.J.A.M. Coopmans en hebben onvoldoende rekening gehouden met zijn klachten. Appellant ziet niet in hoe hij de door de arbeidsdeskundige geduide functies gezien zijn lichamelijke en psychische klachten zou kunnen vervullen. Een zorgvuldig medisch onderzoek zou volgens appellant hebben uitgewezen dat er bij hem sprake is van “geen duurzaam benutbare mogelijkheden”.
5.1. Aan de Raad ligt de vraag voor of de Raad de rechtbank volgt in haar oordeel over het bestreden besluit. De Raad overweegt als volgt.
5.2. De Raad is evenals de rechtbank van oordeel dat de functionele mogelijkheden en beperkingen van appellant juist zijn vastgesteld. De belastbaarheid van appellant is door verzekeringsarts J.W.A. Verheijde op 9 januari 2006 vastgelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). Deze verzekeringsarts heeft appellant onderzocht en beschikte over de brieven van de behandelend psychiater M.J.A.M. Coopmans van 2 en 10 februari 2005, een brief van orthopedisch chirurg K.M. Veenstra van 7 februari 2005 en een brief van 15 augustus 2005 van psychiater Coopmans. In de rapportages van 23 november 2005 en 9 januari 2006 heeft de verzekeringsarts naar het oordeel van de Raad bevoeglijk gemotiveerd aangegeven dat er sprake is van reële benutbare en duurzame mogelijkheden voor het verrichten van loonvormende arbeid indien met de beperkingen ten aanzien van met name de mentale belastbaarheid en de belastbaarheid van de rechterschouder en in lichte mate van de rechterknie, rekening wordt gehouden.Bezwaarverzekeringsarts J.C. Weegink heeft in zijn rapportages van 28 juni 2006 en 12 oktober 2006 inzichtelijk gemotiveerd aangegeven dat bij de verzekeringsgenees-kundige beoordeling voldoende rekening is gehouden met de informatie van psychiater Coopmans. In verband met een aantal beperkende toelichtingen op de FML heeft de bezwaarverzekeringsarts op 16 april 2007 een aantal toelichtingen op de FML gewijzigd in beperkingen. Appellant heeft in hoger beroep geen nieuwe medische informatie overgelegd waaruit blijkt dat er onvoldoende rekening is gehouden met zijn klachten. De Raad ziet dan ook geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de door de verzekeringsarts vastgestelde belastbaarheid in de FML van 9 januari 2006 en de door de bezwaarverzekeringsarts aangepaste FML van 16 april 2007.
5.3. Wat betreft de arbeidskundige beoordeling en de vraag of appellant rekening houdende met zijn functionele mogelijkheden en beperkingen in staat is om de door het Uwv in aanmerking genomen arbeid te verrichten, overweegt de Raad als volgt. Arbeidsdeskundige J.J.B. de Brabander heeft na raadpleging van het Claimbeoordelings- en Borgingssysteem (CBBS) de functies textiel productenmaker (sbc-code 111160), productiemedewerker metaal (sbc-code 111171), productiemedewerker industrie (sbc-code 111180) en huishoudelijk medewerker gebouwen (sbc-code 111334) aan de schatting ten grondslag gelegd. In verband met de uitspraken van de Raad van 12 oktober 2006, zie LJN AY9971, heeft de bezwaarverzekeringsarts op 16 april 2007 de beperkende toelichtingen (verborgen gebreken) in de FML bij de items 1.1, 1.2 en 4.7 veranderd in beperkingen en aan de hand van deze FML een nieuwe resultaat functiebeoordeling uitgedraaid. In de rapportage van 28 april 2008 heeft de bezwaararbeidsdeskundige de signaleringen per functie toegelicht. In deze rapportage en in de voorafgaande rapportages is naar het oordeel van de Raad nagelaten om de verborgen beperkingen op de FML bij de items 4.9 (frequent reiken tijdens het werk) en 5.7 (boven schouderhoogte actief zijn) per functie toe te lichten. Deze beperkingen zijn uiteindelijk door de bezwaararbeidsdeskundige in de rapportage van 18 december 2008 naar het oordeel van de Raad alsnog toereikend toegelicht.
5.4.1. Op de FML staat bij item 4.2 (lokalisatiebeperkingen): rechts beperkt, met de toelichting: rechterschouder- en knie.
5.4.2. Ten aanzien van de lokalisatiebeperking aan de rechterknie acht de Raad ontoereikend toegelicht dat appellant bij de functie textiel productiemaker in staat kan worden geacht het voetpedaal met twee voeten te bedienen, zoals aangegeven op de resultaat functiebeoordeling bij de items 5.1 en 5.2. De toelichting van de bezwaararbeidsdeskundige in de rapportage van 14 januari 2009, dat dit door de verzekeringsarts is meegenomen bij de items die betrekking hebben op de kniebelasting, acht de Raad in dit verband onvoldoende. Ook ter zitting heeft de gemachtigde van het Uwv geen toereikende toelichting kunnen geven. De Raad is dan ook van oordeel dat de onderhavige functie niet aan de schatting ten grondslag kan worden gelegd.
5.4.3. Ten aanzien van de lokalisatiebeperking aan de schouder wordt in de rapportage van 14 januari 2009 door de bezwaararbeidsdeskundige verwezen naar de daarmee verband houdende toelichtingen in de rapportage van 18 december 2008 van de items 4.9 en 5.7. Daarnaast heeft de gemachtigde van het Uwv ter zitting een toelichting gegeven. Bij de functie productiemedewerker metaalwaren is aangegeven dat het reiken is toegestaan gelet op de geringe reikafstand en omdat met de armen niet hoger dan 135 graden gereikt hoeft te worden en hierbij eventueel een verhoging kan worden gebruikt.Bij de functies productiemedewerker industrie en huishoudelijk medewerker gebouwen is aangegeven dat het reiken is toegestaan, zoals ook blijkt uit de toelichting van bezwaararbeidsdeskundige F. Oudemaijer van 30 oktober 2006, waarin is aangegeven dat de handeling gezien het geringe gewicht met één hand mogelijk is. De Raad is van oordeel dat de lokalisatiebeperking in item 4.2 op de FML ten aanzien van de schouder hiermee toereikend is toegelicht en dat de resterende functies geschikt kunnen worden geacht voor appellant.
5.5. De Raad is van oordeel dat er voldoende functies resteren die de schatting kunnen dragen en volgt de rechtbank in haar oordeel dat het Uwv terecht heeft vastgesteld dat appellant meer dan 35% maar minder dan 80% arbeidsongeschikt is in de zin van de Wet WIA.
5.6. Nu een toereikende onderbouwing van de arbeidskundige grondslag evenwel eerst in hoger beroep heeft plaatsgevonden, zal de Raad de aangevallen uitspraak vernietigen, het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen wegens strijd met artikel 3:2 en artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Aangezien de Raad zich blijkens hetgeen is overwogen in 5.3 en 5.4 kan verenigen met de toelichtingen, is er aanleiding te bepalen dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb, in stand blijven.
6. De Raad ziet aanleiding om het Uwv op grond van artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de proceskosten van appellant in beroep en hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 322,- voor verleende bijstand in beroep en op € 322,- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep, in totaal € 644,-.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep tegen het bestreden besluit gegrond en vernietigt dat besluit;
Bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven;
Veroordeelt de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de proceskosten van appellant tot een bedrag groot € 644,-, te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan de griffier van de Raad;
Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen het door appellant betaalde griffierecht van € 143,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst als voorzitter en C.P.J. Goorden en
P.J. Jansen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van J.M. Tason Avila als griffier, uitgesproken in het openbaar op 18 maart 2009.
(get.) Ch. van Voorst.
(get.) J.M. Tason Avila.
MH