ECLI:NL:CRVB:2009:BH7054
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Bevestiging van de afbouw van toeslag door het Uwv en de rechtsgevolgen van de brief van 25 januari 2002
In deze zaak, behandeld door de Centrale Raad van Beroep op 12 maart 2009, staat de afbouw van een toeslag centraal die appellant ontving op basis van de Toeslagenwet (TW). Appellant, woonachtig in Turkije, had hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die zijn beroep tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ongegrond had verklaard. Het Uwv had in een besluit van 28 november 2000 medegedeeld dat de toeslag vanaf 1 januari 2002 in drie jaar tijd zou worden afgebouwd. Appellant ontving in 2000 de volledige toeslag, in 2001 tweederde en in 2002 eenderde van de toeslag, waarna deze per 1 januari 2003 geheel zou vervallen.
De rechtbank oordeelde dat de brief van 25 januari 2002, waarin het Uwv de afbouw van de toeslag bevestigde, niet als een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kon worden aangemerkt, omdat deze niet op rechtsgevolg was gericht. Appellant had tegen deze brief geen rechtsmiddelen aangewend, waardoor hij niet-ontvankelijk werd verklaard in zijn bezwaar. In hoger beroep verzocht appellant de Raad om het bestreden besluit te heroverwegen, maar de Raad bevestigde het oordeel van de rechtbank. De Raad oordeelde dat de brief van 25 januari 2002 geen zelfstandig rechtsgevolg had en dat het rechtsgevolg al was ontstaan door het eerdere besluit van het Uwv.
De Raad concludeerde dat er geen nieuwe gezichtspunten waren aangevoerd die tot een ander oordeel konden leiden en bevestigde de aangevallen uitspraak. Tevens werd er geen aanleiding gezien om proceskosten te vergoeden. De uitspraak werd gedaan door M.M. van der Kade, in aanwezigheid van griffier W. Altenaar, en openbaar uitgesproken op 12 maart 2009.