ECLI:NL:CRVB:2009:BH6399

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 februari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08-2677 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van WW-uitkering en proceskostenvergoeding in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft appellante, na het aanwenden van diverse rechtsmiddelen, een WW-uitkering toegekend gekregen. Het verzoek om vergoeding van de proceskosten is echter afgewezen voor zover het betreft kosten van juridische bijstand die boven een reeds door het Uwv vergoed bedrag van € 322,- uitkwamen. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat er geen sprake is van een uitzonderlijk of schrijnend geval waarin strikte toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) evident onrechtvaardig zou zijn. De uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die het beroep van appellante ongegrond verklaarde, wordt bevestigd.

De procedure begon met een verzoek van appellante aan het Uwv op 26 juli 2006 om volledige proceskostenvergoeding, wettelijke rente over de te laat betaalde WW-uitkering en de daarmee samenhangende fiscale schade. Het Uwv wees dit verzoek af, wat leidde tot de rechtszaak. De rechtbank oordeelde dat de omstandigheden van appellante niet als uitzonderlijk konden worden aangemerkt, ondanks haar argumenten dat zij zonder inkomsten zat en dat het Uwv zijn standpunt had gewijzigd.

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de eerdere uitspraak en stelt dat de door appellante aangevoerde omstandigheden niet voldoende zijn om af te wijken van de standaardregels voor proceskostenvergoeding. De Raad concludeert dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling op basis van de Algemene wet bestuursrecht. De uitspraak werd gedaan op 25 februari 2009, waarbij H.G. Rottier als rechter en P. Boer als griffier aanwezig waren.

Uitspraak

08/2677 WW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 27 maart 2008, 06/2353 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 25 februari 2009.
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. G.P.F. van Duren, advocaat te ’s-Hertogenbosch, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 januari 2009. Namens appellante is mr. Van Duren verschenen. Tevens heeft zij zich laten vertegenwoordigen door haar echtgenoot, [naam echtgenoot]. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. K. van den Wal.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellante heeft op 30 november 2004 een uitkering in het kader van de Werkloosheidswet (WW) aangevraagd. Nadat appellante diverse rechtsmiddelen heeft aangewend, is haar bij besluit van 5 juli 2006 een WW-uitkering toegekend per
1 december 2004.
1.2. Op 26 juli 2006 heeft appellante het Uwv verzocht haar de volledige proceskosten, de wettelijke rente over de te laat betaalde WW-uitkering en de daarmee samenhangende fiscale schade te vergoeden. Bij het thans bestreden besluit van 28 september 2006 heeft het Uwv, voor zover hier van belang, het verzoek ten aanzien van de vergoeding van de proceskosten afgewezen voor zover dat verzoek betrekking had op kosten van juridische bijstand boven een reeds door het Uwv vergoed bedrag van € 322,-.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank, voor zover hier van belang, het beroep van appellante, gericht tegen deze afwijzing, ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daarbij overwogen dat artikel 2, derde lid, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) is bedoeld voor uitzonderlijke, schrijnende gevallen waarbij strikte toepassing van het Bpb evident onrechtvaardig zou zijn. De rechtbank was van oordeel dat daarvan in dit geval geen sprake was.
3. De stellingen van appellante in hoger beroep komen er op neer dat sprake is van een schrijnend geval omdat zij gedurende een zekere periode geheel zonder inkomsten zat. Daarbij is er op gewezen dat het Uwv na de aanwending van rechtsmiddelen is teruggekomen op eerdere standpunten en dat aan appellante alsnog een WW-uitkering is toegekend. Appellante heeft daarvoor wel bijzondere inspanningen moeten plegen en diverse procedures moeten voeren.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1. Uit artikel 2, derde lid, van het Bpb volgt dat slechts in uitzonderlijke gevallen kan worden afgeweken van het bepaalde in het eerste lid van dat artikel. De door appellante genoemde omstandigheden dat het Uwv een eerder ingenomen standpunt heeft verlaten, dat zij daartoe rechtshulp heeft moeten inroepen en dat zij gedurende een zekere periode geen inkomsten had, kunnen naar het oordeel van de Raad niet als uitzonderlijk worden aangemerkt. De aangevallen uitspraak komt derhalve voor bevestiging in aanmerking.
4.2. Voor een proceskostenveroordeling op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht bestaat geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier. De beslissing is, in tegenwoordigheid van P. Boer als griffier, uitgesproken in het openbaar op 25 februari 2009.
(get.) H.G. Rottier.
(get.) P. Boer.
BvW