ECLI:NL:CRVB:2009:BH6399
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- H.G. Rottier
- P. Boer
- Rechtspraak.nl
Toekenning van WW-uitkering en proceskostenvergoeding in bestuursrechtelijke procedure
In deze zaak heeft appellante, na het aanwenden van diverse rechtsmiddelen, een WW-uitkering toegekend gekregen. Het verzoek om vergoeding van de proceskosten is echter afgewezen voor zover het betreft kosten van juridische bijstand die boven een reeds door het Uwv vergoed bedrag van € 322,- uitkwamen. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat er geen sprake is van een uitzonderlijk of schrijnend geval waarin strikte toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) evident onrechtvaardig zou zijn. De uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die het beroep van appellante ongegrond verklaarde, wordt bevestigd.
De procedure begon met een verzoek van appellante aan het Uwv op 26 juli 2006 om volledige proceskostenvergoeding, wettelijke rente over de te laat betaalde WW-uitkering en de daarmee samenhangende fiscale schade. Het Uwv wees dit verzoek af, wat leidde tot de rechtszaak. De rechtbank oordeelde dat de omstandigheden van appellante niet als uitzonderlijk konden worden aangemerkt, ondanks haar argumenten dat zij zonder inkomsten zat en dat het Uwv zijn standpunt had gewijzigd.
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de eerdere uitspraak en stelt dat de door appellante aangevoerde omstandigheden niet voldoende zijn om af te wijken van de standaardregels voor proceskostenvergoeding. De Raad concludeert dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling op basis van de Algemene wet bestuursrecht. De uitspraak werd gedaan op 25 februari 2009, waarbij H.G. Rottier als rechter en P. Boer als griffier aanwezig waren.