ECLI:NL:CRVB:2009:BH6364
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het niet uitbetalen van WW-uitkering als feitelijke handeling zonder besluitvorming
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch, waarin het beroep van appellante niet-ontvankelijk werd verklaard wegens het ontbreken van procesbelang. Appellante ontving vanaf 3 mei 2006 een uitkering op basis van de Werkloosheidswet (WW) en had bezwaar gemaakt tegen het uitblijven van de betaling van haar WW-uitkering in december 2006. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had dit bezwaar niet in behandeling genomen, met de stelling dat het uitblijven van betaling geen besluit is in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank oordeelde dat appellante geen procesbelang meer had, omdat de uitkering inmiddels was betaald.
In hoger beroep handhaafde appellante haar eerdere stellingen en voegde hieraan toe dat de rechtbank ten onrechte de proceskosten in bezwaar niet had vergoed. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat appellante wel degelijk procesbelang had, ondanks de uitbetaling van de WW-uitkering. De Raad stelde vast dat het niet uitbetalen van de WW-uitkering een feitelijke handeling betreft en geen besluit in de zin van de Awb. Hierdoor was het bezwaar van appellante terecht niet-ontvankelijk verklaard door het Uwv.
De Raad vernietigde de aangevallen uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van appellante alsnog ongegrond. Wel werd het Uwv veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van appellante in hoger beroep, vastgesteld op € 644,-. De proceskosten in bezwaar werden niet vergoed, omdat het bestreden besluit niet werd herroepen. De uitspraak werd gedaan door H.G. Rottier, in tegenwoordigheid van griffier P. Boer, op 25 februari 2009.