ECLI:NL:CRVB:2009:BH6252

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 maart 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08/1794 WSF
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • G.J.H. Doornewaard
  • J. Brand
  • I.M.J. Hilhorst - Hagen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid wegens onverschoonbare termijnoverschrijding bij indienen beroepschrift

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die op 20 februari 2008 zijn beroep tegen een besluit van de IB-Groep niet-ontvankelijk verklaarde wegens onverschoonbare termijnoverschrijding. Het besluit van de IB-Groep, gedateerd 29 augustus 2006, hield in dat de appellant zijn schuld van € 14.609,58 moest terugbetalen in maandelijkse termijnen. De rechtbank oordeelde dat het beroepschrift van de appellant, dat op 16 november 2006 was ontvangen, te laat was ingediend, aangezien de beroepstermijn op 10 oktober 2006 was verstreken. De appellant had geen redenen aangedragen om de termijnoverschrijding als verschoonbaar te beschouwen.

Tijdens de zitting op 30 januari 2009, waar de appellant werd bijgestaan door zijn advocaat, werd het standpunt van de IB-Groep verdedigd door mr. K.F. Hofstee. De Raad voor de Rechtspraak bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de appellant niet tijdig beroep had ingesteld. De Raad benadrukte dat de appellant had erkend het besluit van de IB-Groep te hebben ontvangen, en dat de termijn van zes weken voor het indienen van beroep op de dag na verzending van het besluit was aangevangen. De Raad verwierp de argumenten van de appellant dat de IB-Groep niet had aangetoond wanneer het besluit was verzonden en dat hij niet verantwoordelijk was voor eventuele verkeerde bezorging van post.

De Raad concludeerde dat de appellant niet had voldaan aan de eisen van artikel 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht, die stelt dat een niet-ontvankelijkverklaring achterwege blijft indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest. Aangezien het beroepschrift pas na de termijn was ingediend, werd het hoger beroep van de appellant afgewezen en werd er geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

08/1794 WSF
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 20 februari 2008, 06/3372 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de hoofddirectie van de Informatie Beheer Groep (hierna: IB-Groep).
Datum uitspraak: 13 maart 2009
I. PROCESVERLOOP
Mr. S. Jankie, advocaat te Hoofddorp, heeft namens appellant hoger beroep ingesteld en de IB-Groep heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 januari 2009. Appellant is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. Jankie. Voor de IB-Groep is verschenen mr. K.F. Hofstee.
II. OVERWEGINGEN
1. Bij besluit van 29 augustus 2006 heeft de IB-Groep wegens onverschoonbare termijnoverschrijding niet-ontvankelijk verklaard appellants bezwaar tegen haar Bericht Terugbetalen van 6 januari 2006, inhoudende dat hij zijn totale schuld van € 14.609,58 vanaf 1 januari 2006 met € 419,22 per maand moet terugbetalen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank appellants beroep tegen het besluit van 29 augustus 2006 wegens onverschoonbare termijnoverschrijding niet-ontvankelijk verklaard. Daartoe heeft de rechtbank het volgende overwogen. Appellant heeft de verzending van het door hem - zoals gesteld, na omzwervingen - ontvangen en juist geadresseerde besluit van 29 augustus 2006 niet betwist. De rechtbank ziet dan ook geen reden te betwijfelen dat dat besluit door de IB-Groep op 29 augustus 2006 is verzonden. Het beroepschrift is door de rechtbank ontvangen op 16 november 2006, nadat de op 10 oktober 2006 geëindigde beroepstermijn was verstreken. Gezien het poststempel op de enveloppe waarin het beroepschrift is verzonden, is het beroepschrift niet voor het einde van de beroepstermijn ter post bezorgd. Dit betekent dat het beroepschrift niet tijdig bij de rechtbank is ingediend. Appellant heeft geen redenen aangedragen om de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten. Dat aan appellant gerichte post soms verkeerd wordt bezorgd, komt voor rekening en risico van appellant. Het had op de weg van appellant gelegen om een postadres op te geven waar hij wel de voor hem bestemde post zou ontvangen.Volgens vaste rechtspraak kan van verschoonbare termijnoverschrijding slechts sprake zijn, indien de betrokkene zo spoedig mogelijk nadat deze op de hoogte is geraakt van een besluit, daartegen alsnog een beroepschrift indient; daarbij wordt in beginsel een termijn van twee weken als redelijk aangehouden. Aangezien appellant op 29 oktober 2006 kennis heeft kunnen nemen van het besluit van 29 augustus 2006, is het beroepschrift niet zo spoedig mogelijk bij de rechtbank ingediend. Niet is gebleken van omstandigheden op grond waarvan anders zou moeten worden geoordeeld; daarbij heeft de rechtbank meegewogen dat appellant had kunnen volstaan met het indienen van een later aan te vullen beroepschrift.
3. Appellant heeft in hoger beroep - zakelijk en kort weergegeven - het volgende aangevoerd.
Aangezien het besluit van 29 augustus 2006 niet per aangetekende post is verzonden, moet de IB-Groep aantonen wanneer dat besluit is verzonden. De rechtbank heeft ten onrechte geoordeeld dat dat besluit op 29 augustus 2006 is verzonden. Van een geadresseerde is niet te verlangen dat hij een postadres neemt, een brievenbus aanschaft of zich bedient van een postbus speciaal voor de post van de IB-Groep. Post wordt door TNT-Postmedewerkers vaak verkeerd bezorgd. Tot slot heeft appellant verwezen naar de zijns inziens in dit geval van belang zijnde uitspraak van de Raad van 20 september 2007, LJN BB4073.
4. De IB-Groep heeft zich in haar verweerschrift geschaard achter de aangevallen uitspraak.
5.1. De Raad kan zich vinden in de aangevallen uitspraak. Daarbij tekent de Raad nog het volgende aan.
5.2. In hoger beroep is uitsluitend aan de orde de vraag of de rechtbank terecht (en op goede gronden) is gekomen tot niet-ontvankelijkheid wegens onverschoonbare overschrijding van de ingevolge artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zes weken belopende termijn waarbinnen appellant bij de rechtbank beroep had moeten instellen tegen het besluit op bezwaar van 29 augustus 2006. Vaststaat dat dat besluit aan appellant - zij het niet per aangetekende post - is verzonden, immers, appellant heeft erkend dat besluit te hebben ontvangen. De door appellant aangehaalde uitspraak van de Raad kan hem dan ook niet baten, immers, dat geschil werd beheerst door het antwoord op de vraag of een bepaalde brief, waarvan de ontvangst door de gemachtigde van de appellante werd ontkend, door het desbetreffende bestuursorgaan aan het kantooradres van die gemachtigde was verzonden. In het na omzwervingen zijn beland in appellants brievenbus ziet de Raad evenmin als de rechtbank reden om te betwijfelen dat het juist geadresseerde besluit van 29 augustus 2006 door de IB-Groep ook daadwerkelijk op die datum is verzonden. De beroepstermijn van zes weken is dan ook daags daarna aangevangen en binnen die termijn is door appellant tegen dat besluit geen beroep bij de rechtbank ingesteld.
5.3. In artikel 6:11 van de Awb is bepaald dat ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend beroepschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege blijft indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
Appellant heeft gesteld enerzijds dat hij niet eerder dan op 29 oktober 2006 op de hoogte is geraakt van het besluit van 29 augustus 2006 (wat openlaat de mogelijkheid dat hij dat besluit eerder heeft ontvangen, maar dat besluit niet eerder dan op 29 oktober 2006 heeft ingezien), doch anderzijds dat hij dat besluit eerst op 29 oktober 2006 heeft ontvangen (en nog diezelfde dag heeft ingezien). Voorts heeft appellant gesteld zo spoedig mogelijk na ontvangst dan wel kennisneming beroep bij de rechtbank te hebben ingesteld.
Indien ervan wordt uitgegaan dat appellant het besluit van 29 augustus 2006 op 29 oktober 2006 heeft ontvangen, moet hij worden geacht van dat besluit op die dag kennis te hebben genomen en is niet staande te houden dat hij zo spoedig mogelijk nadien beroep bij de rechtbank heeft ingesteld. Immers, het beroepschrift is gedateerd 14 november 2006, is bij de rechtbank ingekomen op 16 november 2006 en is door TNT-Post afgestempeld op 15 november 2006. Dit betekent dat aan de in artikel 6:11 van de Awb omschreven verschoonbaarheids-eis niet is voldaan.
6. Gelet op het vorenstaande faalt het hoger beroep van appellant.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G.J.H. Doornewaard als voorzitter en J. Brand en I.M.J. Hilhorst - Hagen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A.C.A. Wit als griffier, uitgesproken in het openbaar op 13 maart 2009.
(get.) G.J.H. Doornewaard.
(get.) A.C.A. Wit.
KR