ECLI:NL:CRVB:2009:BH6135
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Terugvordering van ten onrechte verleende uitkering ingevolge de IOAW na melding van hennepkwekerij
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante, die sinds 24 maart 2001 een uitkering ontving op basis van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW). De uitkering werd beëindigd per 1 december 2005 vanwege samenwoning. In maart 2005 werd in de woning van appellante een hennepkwekerij aangetroffen. Appellante meldde dit op 8 april 2005 aan het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Rucphen, waarna de uitkering over de periode van 1 januari 2005 tot en met 31 maart 2005 werd ingetrokken. Het bezwaar tegen deze intrekking werd ongegrond verklaard, en het beroep tegen deze beslissing werd door de rechtbank niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding.
Vervolgens vorderde het College op 29 november 2006 de ten onrechte verleende uitkering van € 1.821,21 terug. Appellante maakte bezwaar tegen deze terugvordering, maar het College verklaarde dit bezwaar ongegrond. De rechtbank bevestigde deze beslissing in haar uitspraak van 4 oktober 2007, waartegen appellante in hoger beroep ging.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de terugvordering van de bruto uitkering terecht was. Appellante had betoogd dat het College niet het bruto bedrag mocht terugvorderen, omdat zij de uitkering netto had ontvangen. De Raad verwierp dit argument, verwijzend naar de relevante artikelen van de IOAW die bepalen dat de terugvordering bruto dient te geschieden. Ook het argument van appellante dat zij erop mocht vertrouwen dat het College niet tot terugvordering zou overgaan, werd verworpen. De Raad concludeerde dat er geen dringende redenen waren om van terugvordering af te zien, en bevestigde de uitspraak van de rechtbank.