Uitspraak
I.PROCESVERLOOP
II. OVERWEGINGEN
III.BESLISSING
Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan appellante het betaalde griffierecht van € 106,00 vergoedt.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak gaat het om de herziening van de WAO-uitkering van appellante, die in hoger beroep is gegaan tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De herziening vond plaats op basis van een beoordeling van de arbeidsongeschiktheid, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid van 80-100% werd herzien naar 15-25%. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het Uwv heeft dit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep van appellante gegrond verklaard, maar de rechtsgevolgen van het besluit in stand gelaten. Appellante heeft in hoger beroep diverse argumenten aangevoerd, waaronder dat haar medische beperkingen onvoldoende zijn verwoord in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) en dat de geselecteerde functies ongeschikt zijn voor haar. De Raad heeft vastgesteld dat de medische beperkingen van appellante, zoals hypothyreoïdie en diabetes, goed gereguleerd zijn en dat er geen fysieke oorzaak voor haar vermoeidheidsklachten is. De Raad heeft de argumenten van appellante verworpen en geconcludeerd dat de FML voldoende rekening houdt met haar beperkingen. De Raad heeft ook geoordeeld dat de geselecteerde functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellante, ondanks haar bezwaren. De uitspraak van de rechtbank is bevestigd, en het Uwv is veroordeeld tot vergoeding van proceskosten in hoger beroep.