[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Dordrecht van 15 juni 2007, 06/1238 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 11 maart 2009
Namens appellant heeft mr. C.F.M. van den Ekart, advocaat te Dordrecht, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 januari 2009. Appellant is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P.C.M. Huyzer.
1.1. Bij besluit van 16 maart 2006 heeft het Uwv op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) vanaf 18 april 2006 aan appellant een loongerelateerde uitkering in verband met werkhervatting gedeeltelijk arbeidsgeschikten (WGA) toegekend.
1.2. Namens appellant is tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Bij besluit van 8 september 2006 (het bestreden besluit) heeft het Uwv dit bezwaar ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.1. Appellant heeft zich in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het Uwv zijn medische beperkingen juist heeft neergelegd in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 18 januari 2006. Volgens appellant wordt onvoldoende rekening gehouden met de bij hem geconstateerde psychische problemen en zijn slaapproblemen. Ook stelt appellant dat de door het Uwv geselecteerde functies, die ten grondslag liggen aan de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid, ongeschikt zijn voor hem. Ter ondersteuning van zijn standpunt heeft appellant een medische kaart van 13 juni 2007 van de huisarts overgelegd, alsmede een brief van de behandelend psychiater R.A.V. Smit van 23 mei 2006 en een rapportage van 17 april 2006 van een arbeidsdeskundige van het Uwv over de
re-integratiemogelijkheden van appellant.
3.2. Het Uwv heeft de Raad verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad overweegt als volgt.
5.1. De Raad volgt de rechtbank in haar oordeel over de medische grondslag van het bestreden besluit. Ook de Raad ziet geen reden die grondslag voor onjuist te houden en onderschrijft de overwegingen van de rechtbank.
5.2. De door appellant overgelegde brief van de behandelend psychiater Smit was al in de bezwaarprocedure bekend en daarmee is door het Uwv rekening gehouden. Uit de rapportages van de bezwaarverzekeringsarts van 1 september 2006 en 25 oktober 2006 blijkt met name dat aan de door Smit genoemde concentratieproblemen en het medicijngebruik aandacht is besteed, nu in dat verband beperkingen zijn aangenomen wat betreft concentreren van de aandacht en risicovolle werkzaamheden. De Raad ziet in de brief van Smit geen aanknopingspunt om te oordelen dat meer of andere beperkingen hadden moeten worden aangenomen door het Uwv.
5.3. Wat betreft de door appellant overgelegde medische kaart van de huisarts, volgt de Raad de bezwaarverzekeringsarts in de reactie zoals neergelegd in de rapportage van 5 september 2007. De nieuwe klachten waarvoor appellant blijkens die medische kaart wordt behandeld, worden voor het eerst gemeld in mei 2007. Deze klachten dateren dus van ruim na de datum die hier ter beoordeling staat, te weten 18 april 2006, en zijn daarom niet van betekenis in deze zaak.
5.4. Aan de rapportage van 17 april 2006 over de re-integratiemogelijkheden van appellant kan de Raad geen argument ontlenen dat appellant meer beperkt is dan door het Uwv is aangenomen. Uit de rapportage blijkt slechts dat re-integratieactiviteiten niet zinvol worden geacht, vanwege de ziektebeleving van appellant.
6.1. In de rapportages van de arbeidsdeskundige van 27 februari 2006 en de bezwaararbeidsdeskundige van 5 september 2006 is naar het oordeel van de Raad naar behoren gemotiveerd waarom de geselecteerde functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellant.
6.2. De Raad deelt niet de mening van appellant dat de functies ongeschikt zijn vanwege de vereiste concentratie. De arbeidsdeskundige heeft er terecht op gewezen dat het om relatief eenvoudige productiefuncties gaat met een eenvoudige werkopdracht. De bezwaararbeidsdeskundige heeft daaraan toegevoegd dat men zich in geen van de functies langer dan een half uur op een informatiebron behoeft te concentreren, zodat de functies de beperking van appellant niet te boven gaan.
6.3. Ook de stelling van appellant dat de functie machinebediende (sbc-code 264122) ongeschikt is omdat deze machine gevaarlijk kan zijn, wordt niet gevolgd. Appellant is beperkt ten aanzien van het werken met gevaarlijke machines, maar blijkens de functiebeschrijving wordt er in deze functie gewerkt met een beveiligde machine.
7. De aangevallen uitspraak komt gelet op hetgeen is overwogen onder 5 en 6 voor bevestiging in aanmerking.
8. Voor een veroordeling tot schadevergoeding of een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst als voorzitter en P.J. Jansen en R.H. de Bock als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van J.M. Tason Avila als griffier, uitgesproken in het openbaar op 11 maart 2009.