ECLI:NL:CRVB:2009:BH5763

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 maart 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07-4860 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van de uitspraak over het recht op ziekengeld en geschiktheid voor arbeid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 maart 2009 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de beslissing van het Uwv om haar ziekengeld te beëindigen. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank Utrecht, die had geoordeeld dat appellante per 26 mei 2005 niet meer ongeschikt was voor het verrichten van haar arbeid. Appellante had in het verleden gewerkt als telefoniste/receptioniste en schoonmaakster, maar het Uwv had vastgesteld dat zij op en na de genoemde datum weer in staat was om haar werkzaamheden te verrichten.

De Raad oordeelde dat er geen reden was om aan te nemen dat appellante niet geschikt was voor de functie van telefoniste/receptioniste, zoals eerder door een bezwaararbeidsdeskundige was vastgesteld. De Raad nam daarbij in overweging dat de rug- en psychische klachten van appellante bekend waren bij het Uwv en dat er geen nieuwe informatie was die de conclusie van de bezwaarverzekeringsarts zou kunnen ondermijnen. Appellante had aangevoerd dat er nadere informatie van het Riagg had moeten worden opgevraagd, maar de Raad vond deze stelling niet onderbouwd.

De uitspraak van de Raad bevestigde dat de eerdere beslissing van het Uwv om het recht op ziekengeld te beëindigen terecht was. De Raad zag geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling en concludeerde dat de aangevallen uitspraak moest worden bevestigd. De uitspraak werd gedaan in aanwezigheid van de griffier, J.M. Tason Avila, en de zitting vond plaats op 28 januari 2009, waarbij appellante niet aanwezig was.

Uitspraak

07/4860 ZW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 11 juli 2007, 06/3969 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 11 maart 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. H. Drenth, advocaat te Utrecht, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en bij brief van 12 november 2008 nog nadere inlichtingen verstrekt.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 januari 2009.
Appellante is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.E.M. Kuppens.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Bij besluit van 27 mei 2005 heeft het Uwv aan appellante meegedeeld dat zij met ingang van 26 mei 2005 geen recht meer had op ziekengeld, omdat zij op en na deze datum niet meer wegens ziekte of gebreken ongeschikt was tot het verrichten van haar arbeid.
1.2. Bij besluit van 4 november 2005 heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 27 mei 2005 ongegrond verklaard.
2. Bij uitspraak van 23 juni 2006 heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 4 november 2005 gegrond verklaard en dit besluit wegens strijd met artikel 3:2 en artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) vernietigd. De rechtbank heeft hierbij overwogen dat het Uwv had nagelaten te beoordelen of appellante eveneens geschikt was te achten voor de functie van telefoniste/receptioniste, welke functie zij in het verleden had gecombineerd met werk als schoonmaakster.
3. Ter uitvoering van voormelde uitspraak van de rechtbank heeft een bezwaararbeidsdeskundige op 3 oktober 2006 een nader rapport uitgebracht, waarin na overleg met een bezwaarverzekeringsarts wordt geconcludeerd dat appellante geschikt was voor de functie van telefoniste/receptioniste. Op grond hiervan heeft het Uwv bij besluit van 4 oktober 2006 (het bestreden besluit) het bezwaar tegen het besluit van 27 mei 2005 weer ongegrond verklaard.
4. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft doorslaggevende betekenis toegekend aan de rapportage van de verzekeringsarts van 26 mei 2005 en van de bezwaarverzekeringsarts van 2 november 2005. De rechtbank heeft daarbij in aanmerking genomen dat de bezwaarverzekeringsarts beschikte over informatie van de huisarts en dat voor de stelling van appellante, dat zij niet in staat was haar werk te verrichten, nadere onderbouwing ontbrak. De door appellante in beroep ingebrachte medische gegevens, te weten een journaal van de huisarts van 31 oktober 2006, heeft de rechtbank gelet op het terzake uitgebrachte rapport van 8 december 2006 van de bezwaarverzekeringsarts niet tot een ander oordeel gebracht.
De rechtbank achtte voorts met voormeld arbeidskundig rapport van 3 oktober 2006 voldoende aannemelijk gemaakt dat appellante op de datum in geding ook geschikt was voor de functie van telefoniste/receptioniste, terwijl in een nader rapport van 15 mei 2007 naar het oordeel van de rechtbank eveneens voldoende gemotiveerd is dat de functies schoonmaakster en telefoniste/receptioniste door appellante in combinatie te vervullen waren.
5. De Raad ziet in hetgeen in hoger beroep is aangevoerd geen reden voor een ander oordeel dan dat van de rechtbank. Zoals de bezwaarverzekeringsarts in een rapport van 18 oktober 2007 heeft uiteengezet, waren de rugklachten en psychische klachten van appellante bij het Uwv bekend en is bij de beoordeling ook rekening gehouden met de door de huisarts van appellante verstrekte informatie. Nu bij het spreekuurcontact in de bezwaarfase kennelijk geen tekenen zijn geconstateerd die wijzen op (een toename van) psychische klachten, ziet de Raad, het vorenstaande in aanmerking nemend, geen grond voor de stelling van appellante dat nadere informatie had moeten worden gevraagd aan het Riagg. Hetgeen appellante in dit verband heeft aangevoerd werpt ook geen ander licht op haar gezondheidstoestand ten tijde in geding.
6. Uit hetgeen onder 5 is overwogen volgt dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
7. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst als voorzitter en P.J. Jansen en R.H. de Bock als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van J.M. Tason Avila als griffier, uitgesproken in het openbaar op 11 maart 2009.
(get.) Ch. van Voorst.
(get.) J.M. Tason Avila.
JL