ECLI:NL:CRVB:2009:BH5758
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering van kinderbijslag en onterecht opgelegde schriftelijke waarschuwing
In deze zaak gaat het om de weigering van de Sociale verzekeringsbank (Svb) om kinderbijslag te verstrekken aan appellant met ingang van het derde kwartaal van 2005. De Svb heeft deze weigering gebaseerd op de stelling dat appellant zijn kind, [S.], niet in belangrijke mate heeft onderhouden. Daarnaast heeft de Svb appellant een schriftelijke waarschuwing opgelegd, waarin werd aangegeven dat bij een volgende wijziging in zijn gezinssituatie een boete zou volgen. Appellant heeft hiertegen hoger beroep ingesteld.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat de rechtbank Rotterdam het beroep van appellant tegen het besluit van de Svb ongegrond had verklaard. De Raad heeft echter geconstateerd dat de Svb ten onrechte een schriftelijke waarschuwing aan appellant heeft opgelegd. De Svb heeft in een brief van 16 december 2008 erkend dat deze waarschuwing onterecht was. De Raad heeft daarom het bestreden besluit van de Svb vernietigd voor zover het de schriftelijke waarschuwing betreft en het beroep van appellant in dat opzicht gegrond verklaard.
Wat betreft de weigering van de kinderbijslag heeft de Raad, in lijn met de rechtbank, geoordeeld dat de betaling van appellant op 6 oktober 2005 niet kan worden toegerekend aan het derde kwartaal van 2005. De Raad heeft bevestigd dat voor de beoordeling van de onderhoudseis moet worden gekeken naar wat in het betrokken kwartaal is betaald. De Raad heeft de vaste rechtspraak herhaald dat een bijdrage onder bepaalde omstandigheden kan worden toegerekend aan een volgend kwartaal, maar niet aan een voorgaand kwartaal. Hierdoor is het hoger beroep van appellant met betrekking tot de kinderbijslag afgewezen.
De Raad heeft de Svb veroordeeld in de proceskosten van appellant, die zijn begroot op € 644,– voor verleende rechtsbijstand in zowel de eerste aanleg als in hoger beroep. Tevens is bepaald dat de Svb het betaalde griffierecht van € 144,– aan appellant dient te vergoeden. De uitspraak is gedaan op 19 februari 2009.