ECLI:NL:CRVB:2009:BH5758

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 februari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07-3193 AKW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van kinderbijslag en onterecht opgelegde schriftelijke waarschuwing

In deze zaak gaat het om de weigering van de Sociale verzekeringsbank (Svb) om kinderbijslag te verstrekken aan appellant met ingang van het derde kwartaal van 2005. De Svb heeft deze weigering gebaseerd op de stelling dat appellant zijn kind, [S.], niet in belangrijke mate heeft onderhouden. Daarnaast heeft de Svb appellant een schriftelijke waarschuwing opgelegd, waarin werd aangegeven dat bij een volgende wijziging in zijn gezinssituatie een boete zou volgen. Appellant heeft hiertegen hoger beroep ingesteld.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat de rechtbank Rotterdam het beroep van appellant tegen het besluit van de Svb ongegrond had verklaard. De Raad heeft echter geconstateerd dat de Svb ten onrechte een schriftelijke waarschuwing aan appellant heeft opgelegd. De Svb heeft in een brief van 16 december 2008 erkend dat deze waarschuwing onterecht was. De Raad heeft daarom het bestreden besluit van de Svb vernietigd voor zover het de schriftelijke waarschuwing betreft en het beroep van appellant in dat opzicht gegrond verklaard.

Wat betreft de weigering van de kinderbijslag heeft de Raad, in lijn met de rechtbank, geoordeeld dat de betaling van appellant op 6 oktober 2005 niet kan worden toegerekend aan het derde kwartaal van 2005. De Raad heeft bevestigd dat voor de beoordeling van de onderhoudseis moet worden gekeken naar wat in het betrokken kwartaal is betaald. De Raad heeft de vaste rechtspraak herhaald dat een bijdrage onder bepaalde omstandigheden kan worden toegerekend aan een volgend kwartaal, maar niet aan een voorgaand kwartaal. Hierdoor is het hoger beroep van appellant met betrekking tot de kinderbijslag afgewezen.

De Raad heeft de Svb veroordeeld in de proceskosten van appellant, die zijn begroot op € 644,– voor verleende rechtsbijstand in zowel de eerste aanleg als in hoger beroep. Tevens is bepaald dat de Svb het betaalde griffierecht van € 144,– aan appellant dient te vergoeden. De uitspraak is gedaan op 19 februari 2009.

Uitspraak

07/3193 AKW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 2 mei 2007, 06/3884 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (hierna: Svb).
Datum uitspraak: 19 februari 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. A.L. Kuit, advocaat te Rotterdam, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend en een vraag van de Raad beantwoord.
Met toestemming van partijen heeft de Raad bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft, waarna het onderzoek is gesloten.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Bij besluit van 7 maart 2006 heeft de Svb appellant met ingang van het derde kwartaal van 2005 kinderbijslag ten behoeve van zijn kind [S.] geweigerd onder overweging dat appellant dit kind niet in belangrijke mate heeft onderhouden.
1.2. Bij een tweede besluit van 7 maart 2006 heeft de Svb appellant schriftelijk gewaarschuwd dat hem een boete zal worden opgelegd indien hij nog een keer een wijziging in zijn gezinssituatie niet tijdig of niet correct doorgeeft.
1.3. Bij het bestreden besluit van 15 augustus 2006 heeft de Svb zijn besluiten van 7 maart 2006 na bezwaar gehandhaafd. Ten aanzien van het derde kwartaal van 2005 is daarbij overwogen dat een betaling van appellant op 6 oktober 2005 niet aan het derde kwartaal van 2005 kan worden toegerekend. Met betrekking tot de waarschuwing heeft de Svb in aanmerking genomen dat appellant niet tijdig aan de Svb heeft medegedeeld dat zijn bijdrage in de onderhoudskosten voor [S.] met ingang van het derde kwartaal van 2005 is gewijzigd.
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.1. Naar aanleiding van een vraag van de Raad heeft de Svb bij brief van 16 december 2008 medegedeeld nader van oordeel te zijn dat ten onrechte aan appellant een schriftelijke waarschuwing is opgelegd. Het bestreden besluit wordt in zoverre niet gehandhaafd. De Raad zal het bestreden besluit voor zover dat op de schriftelijke waarschuwing ziet derhalve vernietigen onder gegrondverklaring van het beroep daartegen. Ook de aangevallen uitspraak dient in zoverre te worden vernietigd.
3.2. Met betrekking tot de weigering van kinderbijslag stelt de Raad in de eerste plaats met de rechtbank vast dat tussen partijen slechts de weigering over het derde kwartaal van 2005 in geschil is. Dit geschil spitst zich toe op de vraag of de betaling door appellant van € 140,– op 6 oktober 2005 in aanmerking kan worden genomen bij de vaststelling of appellant [S.] in het derde kwartaal van 2005 in belangrijke mate heeft onderhouden. Evenals de rechtbank komt de Raad tot een ontkennende beantwoording van deze vraag. Volgens vaste rechtspraak dient voor de toetsing aan de onderhoudseis uitgangspunt dient te zijn hetgeen in het betrokken kwartaal voor onderhoud is betaald. Zoals de Raad meer malen heeft overwogen, onder andere in zijn uitspraak van 27 december 1995 (RSV 1996/252), kan een bijdrage onder omstandigheden worden toegerekend aan een volgend kwartaal. Van toerekening aan een voorgaand kwartaal kan evenwel geen sprake zijn. Reeds hierom kan het hoger beroep voor zover dat betrekking heeft op de weigering van kinderbijslag niet slagen.
4. De Raad acht termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht de Svb te veroordelen in de proceskosten van appellant in beroep en in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 322,– voor verleende rechtsbijstand in eerste aanleg en op € 322,– voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep, tezamen € 644,–.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover deze betrekking heeft op de schriftelijke waarschuwing;
Verklaart het beroep tegen het bestreden besluit gegrond voor zover deze betrekking heeft op de schriftelijke waarschuwing en vernietigt dat besluit in zoverre;
Bepaalt dat de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank in zoverre een nieuw besluit op bezwaar neemt met inachtneming van deze uitspraak;
Bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige;
Veroordeelt de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank in de proceskosten van appellant in eerste aanleg en in hoger beroep tot een bedrag groot € 644,–, te betalen door de Sociale verzekeringsbank;
Bepaalt dat de Sociale verzekeringsbank aan appellant het betaalde griffierecht van € 144,– vergoedt.
Aldus gegeven door M.M. van der Kade in tegenwoordigheid van W. Altenaar als griffier en uitgesproken in het openbaar op 19 februari 2009.
(get.) M.M. van der Kade.
(get.) W. Altenaar.
IA