ECLI:NL:CRVB:2009:BH5626

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 februari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07/2063 MAW + 07/4851 MAW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag van een goed functionerende militair wegens wangedrag buiten diensttijd

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van de Staatssecretaris van Defensie tegen een uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank ’s-Gravenhage. De zaak betreft het ontslag van een beroepsmilitair, betrokkene, die buiten diensttijd een cafébezoeker in het gezicht heeft geslagen, wat leidde tot letsel. De voorzieningenrechter had het ontslagbesluit vernietigd, oordelend dat het ontslag onevenredig was in verhouding tot het wangedrag. De Centrale Raad van Beroep bevestigt deze uitspraak en oordeelt dat de Staatssecretaris niet in redelijkheid tot het ontslag heeft kunnen komen. De Raad wijst op de goede functioneren van betrokkene en het feit dat hij tot aan zijn ontslag zijn werkzaamheden heeft kunnen verrichten. De Raad concludeert dat het geweld dat betrokkene heeft gebruikt, hoewel onacceptabel, niet leidde tot een situatie waarin ontslag gerechtvaardigd was. De Raad oordeelt dat de Richtlijn administratieve maatregelen van toepassing is en dat de Staatssecretaris deze niet correct heeft toegepast. De Raad veroordeelt de Staatssecretaris in de proceskosten van betrokkene tot een bedrag van € 644,-.

Uitspraak

07/2063 MAW en 07/4851 MAW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
de Staatssecretaris van Defensie (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank ’s-Gravenhage van 15 februari 2007, 07/341 en 06/7791 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
[Betrokkene], wonende te [woonplaats], (hierna: betrokkene)
en
appellant
Datum uitspraak: 26 februari 2009
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Betrokkene heeft een verweerschrift ingediend.
Ter uitvoering van de aangevallen uitspraak heeft appellant op 6 augustus 2007 een nieuw besluit op bezwaar genomen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 januari 2009. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. T. Božilovic, werkzaam bij het ministerie van Defensie. Betrokkene is verschenen en heeft zich laten bijstaan door mr. J.J.H. van Hulsen, werkzaam bij de Vakbond voor Defensiepersoneel VBM/NOV.
II. OVERWEGINGEN
1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Betrokkene is sinds 4 september 2000 als beroepsmilitair bepaalde tijd aangesteld bij de Koninklijke Marechaussee (KMar). Laatstelijk vervulde hij de functie van medewerker verwijderingen bij het District KMar Schiphol.
1.2. Op 2 oktober 2005 heeft betrokkene buiten diensttijd in zijn woonplaats [plaatsnaam] een persoon in een café met een gebalde vuist in het gezicht geslagen, nadat deze cafébezoeker zich op grove wijze jegens betrokkene had geuit. De cafébezoeker liep ten gevolge van de klap lichamelijk letsel op en heeft aangifte gedaan van mishandeling.
1.3. Bij besluit van 8 juni 2006 is betrokkene met toepassing van artikel 39, tweede lid, aanhef en onder l, van het Algemeen militair ambtenarenreglement (AMAR) ontslag verleend wegens wangedrag. Bij het bestreden besluit van 21 augustus 2006 is dit ontslagbesluit, na door betrokkene gemaakt bezwaar, gehandhaafd.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank (hierna: rechtbank) met toepassing van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), het beroep van betrokkene gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en bepaald dat appellant een nieuwe beslissing op het bezwaarschrift van betrokkene dient te nemen. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat - kort samengevat - vaststaat dat betrokkene op 2 oktober 2005 fysiek geweld heeft gebruikt tegen een derde, met letsel tot gevolg en dat er derhalve sprake was van wangedrag, maar dat appellant vanuit het oogpunt van de evenredigheid geen gebruik had mogen maken van de bevoegdheid om betrokkene ontslag wegens wangedrag te verlenen.
3. Naar aanleiding van hetgeen partijen in hoger beroep hebben aangevoerd overweegt de Raad het volgende.
3.1. Ingevolge artikel 39, tweede lid, aanhef en onder l, van het AMAR, kan aan de militair ontslag worden verleend wegens wangedrag in de dienst, dan wel buiten de dienst voor zover dit gedrag schadelijk is of kan zijn voor zijn dienstvervulling of niet in overeenstemming is met het aanzien van zijn ambt.
3.2. Niet in geschil is dat betrokkene een persoon in een café te [wo[plaatsnaam] met zijn vuist in het gezicht heeft geslagen, met letsel tot gevolg, en dat betrokkene zich door deze handelwijze schuldig heeft gemaakt aan wangedrag.
3.3. Het geding spitst zich toe op de vraag of appellant in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van zijn bevoegdheid om tot ontslagverlening over te gaan. Appellant is, anders dan de rechtbank, van opvatting dat het ontslag niet onevenredig is aan de aard en ernst van het verweten wangedrag.
3.3.1. Naar het oordeel van de Raad heeft appellant terecht in zijn afweging betrokken de speciale eisen die worden gesteld aan de geloofwaardigheid en integriteit van de militairen van de KMar, in het bijzonder vanwege de door hen uit te oefenen taken op het gebied van de opsporing van strafbare feiten. Voorts heeft appellant terecht gewezen op het feit dat van betrokkene verwacht mag worden dat hij in gespannen situaties de-escalerend optreedt en hij verbale aantijgingen weerstaat, nu hij getraind is om zelfs in moeilijkere en bedreigendere omstandigheden zich te beheersen.
Uit de gedingstukken is de Raad voldoende gebleken dat betrokkene zich van dit laatste destijds ook terdege bewust was. Betrokkene heeft aanvankelijk dan ook getracht de door de cafébezoeker veroorzaakte spanning weg te nemen en heeft de-escalerend opgetreden. Toen dat niet het gewenste resultaat had en de cafébezoeker zich op zeer grove wijze bleef uiten jegens betrokkene dan wel zijn vriendin, heeft betrokkene zijn geduld verloren en hem de klap gegeven. Betrokkene had direct spijt van deze daad, heeft zijn excuses aan de barman aangeboden en is vervolgens het café uitgelopen, daarmee verdere escalatie voorkomend.
3.3.2. De Raad stelt voorts vast dat betrokkene tot aan zijn ontslag op 1 juli 2006 de werkzaamheden behorende bij zijn functie heeft mogen verrichten. De leidinggevende van district Schiphol die reeds vanaf eind 2005 van de misdraging van betrokkene op de hoogte was en appellant hebben in de misdraging geen belemmering gezien voor het voortzetten van de werkzaamheden door betrokkene. Blijkens het verslag van het functioneringsgesprek van 21 mei 2006 is het functioneren van betrokkene in die periode expliciet als goed gekwalificeerd, waarbij is vermeld dat betrokkene zeer geschikt wordt geacht voor het vervullen van een andere functie binnen de KMar, eventueel in een hogere rang. De Raad constateert dat het hier gaat om een zeer goed functionerende militair, die éénmalig en buiten diensttijd, een misstap heeft begaan, waaraan aanvankelijk geen gevolgen zijn verbonden.
3.3.3. Anders dan appellant ziet de Raad niet dat aan de Richtlijn administratieve maatregelen van 29 juni 1987 (hierna: Richtlijn) geen betekenis toekomt. Ter zitting is immers namens appellant erkend dat de Richtlijn niet is ingetrokken en ook nog steeds wordt toegepast. Van andere specifiek voor de KMar geldende richtlijnen ten aanzien van administratieve maatregelen, zoals door appellant is gesteld, is de Raad voorts niet gebleken. In de toelichting op de Richtlijn staat vermeld dat in het geval door de officier van justitie een transactie is aangeboden, de toetsing aan de relevante rechtspositionele normen met uiterste zorgvuldigheid en zonder overdreven gestrengheid dient te geschieden. Aan betrokkene is een transactie ten aanzien van de mishandeling van de cafébezoeker aangeboden van € 400,-, die betrokkene ook heeft voldaan.
3.3.4. Gezien vorenstaande omstandigheden en in aanmerking genomen de Richtlijn is de Raad van oordeel dat de getroffen maatregel als onevenredig moet worden gekenschetst, zodat appellant niet in redelijkheid tot het ontslagbesluit heeft kunnen komen.
3.4. Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
4. Voorts stelt de Raad vast dat met het ter uitvoering van de aangevallen uitspraak genomen besluit van 6 augustus 2007 geheel aan de bezwaren van betrokkene is tegemoetgekomen, nu daarbij het primaire besluit van 8 juni 2006 is herroepen en betrokkene per 1 augustus 2007 in de gelegenheid is gesteld zijn werkzaamheden bij de KMar te hervatten. Het besluit van 6 augustus 2007 wordt dan ook niet op de voet van artikel 6:19 van de Awb in dit hoger beroep betrokken.
5. In het vorenstaande vindt de Raad aanleiding appellant op grond van artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de proceskosten van betrokkene in hoger beroep tot een bedrag van € 644,-, aan kosten van rechtsbijstand.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak;
Veroordeelt appellant in de proceskosten van betrokkene in hoger beroep tot een bedrag van € 644,-, te betalen door de Staat der Nederlanden;
Bepaalt dat van de Staat der Nederlanden een griffierecht van € 428,- wordt geheven.
Deze uitspraak is gedaan door K. Zeilemaker als voorzitter en M.C. Bruning en K.J. Kraan als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van K. Moaddine als griffier, uitgesproken in het openbaar op 26 februari 2009.
(get.) K. Zeilemaker.
(get.) K. Moaddine.
HD