[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant)
tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht, verzonden op 19 april 2007, 06/1050 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 27 februari 2009
Namens appellant heeft mr. P.J. Smink, werkzaam bij CNV BedrijvenBond, gevestigd te Utrecht, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en desgevraagd bij brief van 11 september 2008 nadere rapporten ingediend, van bezwaarverzekeringsarts J. Jonker van 9 september 2008 en van bezwaararbeidsdeskundige J.J. van der Naald van
26 augustus 2008.
Bij brief van 12 september 2008 heeft mr. J. de Jong, werkzaam bij CNV BedrijvenBond, de Raad bericht dat zij de behandeling van deze zaak van mr. Smink heeft overgenomen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 december 2008. Appellant is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. De Jong, voornoemd. Het Uwv heeft zich niet laten vertegenwoordigen.
1. Appellant was werkzaam als onderhoudsmonteur toen hij zich op 6 december 1999 ziek meldde wegens maagdarmklachten in de vorm van diarree. Na afloop van de wettelijke wachttijd is aan appellant een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Deze uitkering is bij besluit van 16 maart 2005 met ingang van 10 februari 2004 herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%.
2.1. Appellant is in het kader van een herbeoordeling op 26 september 2005 onderzocht door de verzekeringarts J. Bemelmans. In zijn rapport van dezelfde datum concludeerde Bemelmans dat appellant wegens eczeem aan de handen, frequente diarree op basis van primaire lactose intolerantie en schouderklachten verminderd belastbaar was. Bemelmans heeft de beperkingen weergegeven in een Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 26 september 2005. Bij het arbeidskundig onderzoek werd na functieduiding vastgesteld dat het verlies aan verdienvermogen 5,88% bedroeg. Hierna werd bij besluit van 4 november 2005 de WAO-uitkering van appellant met ingang van 2 januari 2006 ingetrokken.
2.2. Appellant heeft in bezwaar aangevoerd dat de FML op het onderdeel visus dient te worden aangepast. Ook heeft hij de nieuwe release van het Claimbeoordelings- en Borgingssysteem (CBBS) bekritiseerd. Ten slotte meent appellant dat hij niet beschikt over de in een aantal van de geduide functies gestelde opleidingseisen en dat daarin tevens sprake is van overschrijdingen van de belastbaarheid. In zijn rapport van 29 juni 2006 heeft bezwaararbeidsdeskundige Van der Naald geconcludeerd dat aan de schatting de functies telefonist, receptionist (sbc-code 315120), loketbediende (sbc-code 316011) en productiemedewerker papier, karton, drukkerij (sbc-code 111174) ten grondslag kunnen worden gelegd en dat het verlies aan verdiencapaciteit 7,00% bedroeg. Het Uwv heeft vervolgens bij besluit van 30 juni 2006 het bezwaar tegen het besluit van 4 november 2005 ongegrond verklaard.
3. Hangende het beroep tegen het besluit van 30 juni 2006 (hierna: bestreden besluit) heeft het Uwv nadere rapporten van bezwaararbeidsdeskundige Van der Naald van 19 augustus 2006, 4 januari 2007, 6 en 15 maart 2007 ingezonden. Bezwaarverzekeringsarts Jonker heeft nader gerapporteerd op 3 januari 2007 en de FML op die datum en nogmaals op 5 maart 2007 aangepast.
4. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd, bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit geheel in stand blijven en aanvullende beslissingen gegeven over griffierecht en proceskosten. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat herbeoordeling in bezwaar door een bezwaarverzekeringsarts ten onrechte niet heeft plaatsgevonden. Reeds om die reden kwam het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking. Voorts overwoog de rechtbank dat hangende beroep door bezwaarverzekeringsarts J. Jonker alsnog een lichte beperking ten aanzien van het item zien in de FML van 5 maart 2007 was aangebracht en dat er geen aanknopingspunten zijn gevonden om te twijfelen aan de juistheid van de beperkingen dan wel functionele mogelijkheden zoals weergegeven in de FML van 5 maart 2007. Met betrekking tot de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit heeft de rechtbank geoordeeld dat in beroep alle mogelijke overschrijdingen van de belastbaarheid in de aan de schatting ten grondslag gelegde functies voldoende en adequaat in de rapporten van Van der Naald van 19 augustus 2006 en 6 maart 2007 zijn gemotiveerd. Met de door deze bezwaararbeidsdeskundige gegeven toelichting met betrekking tot het toiletbezoek kon door de rechtbank worden ingestemd. Nu uit diens - naar aanleiding van de uitspraak van de Raad van 2 maart 2007 (LJN AZ9652) - uitgebrachte rapport van 15 maart 2007 kon worden opgemaakt dat, ook in het geval rekening werd gehouden met de reductiefactor voortvloeiend uit de omvang van de maatman, de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant onverminderd beneden de 15% diende te worden gesteld. Gelet op die uitkomst heeft de rechtbank de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit geheel in stand gelaten.
5. In hoger beroep heeft appellant, onder verwijzing naar de uitspraak van de Raad van 9 november 2004 (LJN AR4772) aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte de rechtsgevolgen van het bestreden besluit geheel in stand heeft gelaten. Ook betwijfelt appellant de juistheid van het door het Uwv in de functie loketbediende (sbc-code 316011) gestelde opleidingsvereiste (VMBO-diploma). Appellant wil inzage in de betreffende functie-enquêteformulieren en heeft de Raad verzocht deze bij het Uwv op te vragen. Voorts is appellant van mening dat zowel de functie loketbediende als de andere voor de schatting gebruikte functies in medisch opzicht voor hem niet passend zijn te achten gelet op de in de FML neergelegde beperking met betrekking tot de aanwezigheid van een toilet en de mogelijkheid tot directe toiletgang. Ten slotte meent appellant dat de rechtbank het Uwv ten onrechte niet heeft veroordeeld in de kosten van de bezwaarprocedure.
6.1. De Raad stelt vast dat aan het bestreden besluit de in overweging 2.2 vermelde functies ten grondslag zijn gelegd. Tevens zijn als reservefuncties geduid: productiemedewerker industrie (samenstellen van producten) (sbc-code 111180) en portier, toezichthouder (divers) (sbc-code 342021). In de FML van 5 maart 2007 is in rubriek 3 (“Aanpassing van fysieke omgevingseisen”) onder 9 (“Overige beperkingen van de fysieke aanpassingsmogelijkheden”) door bezwaarverzekeringsarts Jonker de volgende toelichting gegeven: “moet toilet in directe omgeving hebben en direct kunnen gaan als dat noodzakelijk is”.
6.2 In zijn rapporten van 19 augustus 2006 en 26 augustus 2008 is bezwaararbeidsdeskundige Van der Naald ingegaan op de hiervoor onder 6.1 weergegeven beperking.
6.2.1. Daaromtrent heeft hij in zijn rapport van 26 augustus 2008 opgemerkt dat uit de brief van gastro-enteroloog dr. L.P. Bos van 30 juli 2003 blijkt dat bij appellant sprake is van primaire lactose intolerantie, waarbij hij het advies kreeg een streng lactosevrij dieet te houden. Hoewel Bos hem geen verboden heeft opgelegd met betrekking tot het verrichten van arbeid, leek het hem noodzakelijk dat hij zijn werkzaamheden dient te verrichten met gepaste toiletfaciliteiten. Daaruit heeft Van der Naald geconcludeerd dat de functie loketbediende (sbc-code 316011) als voldoende passend kan worden beschouwd, omdat een sanitaire voorziening aanwezig is en bij voldoende dieettrouw sprake zou moeten zijn van een normale vertering.
6.2.2. Voorts heeft Van der Naald al in zijn rapport van 19 augustus 2006 aangegeven dat het in deze functie mogelijk lijkt te zijn de werkzaamheden te onderbreken voor toilet bezoek. Daarbij gaat hij ervan uit dat onder andere de groepsleider bij acute noodzaak tot toilet bezoek bij kan springen. Op het perron en in de verbindingshal wordt samen met een collega gewerkt, die eventueel het werk kan overnemen. Verder is door Van der Naald aangegeven dat bij loketwerkzaamheden zonodig het loket kan worden gesloten en dat desnoods hulp van een collega kan worden ingeroepen.
6.2.3. Uit zijn in 6.2 vermelde rapport van 26 augustus 2008 komt verder naar voren dat Van der Naald contact heeft gehad met de analist R.J. Magielse, die destijds de functie loketbediende heeft geanalyseerd. Over het toiletbezoek wordt Magielse als volgt door Van der Naald geciteerd:
“Voor wat betreft de loketwerkzaamheden; er zijn altijd 2 personen achter het loket werkzaam. Uiteraard is het bij grote drukte (ochtend- en avondspits) wel wat moeilijker om van achter het loket weg te lopen. Andere collega’s zoals groepsleider, etc. zijn moeilijk snel op te roepen daar zij hun werkplek op enige afstand op de 1ste verdieping hebben. Wel is er een kaartjesautomaat aanwezig waar de reizigers gebruik van kunnen maken, hierdoor is de druk op het loketwerk daadwerkelijk al afgenomen.
Een groter probleem ontstaat echter tijdens het lopen van de rondes over de perrons. Als de functionaris zich op het achterste perron (middelgroot station) bevindt moet hij/zij via de trap naar de tunnel, een vijftig meter door de tunnel lopen een aan het eind van de tunnel via een trap (eventueel roltrap) weer naar boven om vervolgens na een tiental meters bij het kantoor (met toilet) aan te komen.”
6.2.3. Vervolgens heeft Van der Naald geconcludeerd dat het in deze functie mogelijk is direct naar het toilet te gaan.
6.2.4. Deze conclusie acht de Raad echter onbegrijpelijk, gelet op de hierboven onder 6.2.3 geciteerde passage over het probleem dat kan ontstaan tijdens het lopen van de rondes over het perron. De Raad laat dan nog daar in hoeverre het acceptabel is dat bij drukte een loket wordt gesloten.
6.3. Ook de motivering van de geschiktheid in medisch opzicht van de overige aan de schatting ten grondslag gelegde functies en de gebruikte reservefuncties acht de Raad onvoldoende overtuigend.
6.3.1. Bezwaararbeidsdeskundige Van der Naald heeft immers in zijn rapport van 19 augustus 2006 aangegeven dat het in de functies telefonist, receptionist (sbc-code 315120), productiemedewerker papier, karton drukkerij (sbc-code 111174), productiemedewerker industrie (samenstellen van producten) (sbc-code 111180) en portier (sbc-code 342021) mogelijk lijkt te zijn de werkzaamheden te onderbreken voor toiletbezoek.
6.3.2. Wat betreft de eerste functie heeft Van der Naald opgemerkt dat een probleem zou kunnen ontstaan tijdens een telefoongesprek. Dat zou dan afgekapt moeten worden, waarna later teruggebeld kan worden.
6.3.3. Ten aanzien van functies met sbc-codes 111174 en 111180 heeft hij aanvullend opgemerkt dat dit geen solitaire werkzaamheden zijn of “schakel in een keten” betreft, terwijl in de functie met sbc-code 342021 ervan wordt uitgegaan dat onder andere de groepsleider kan bijspringen om te vervangen bij acute noodzaak tot toilet bezoek.
6.4. De Raad is van oordeel dat zonder nader onderzoek of het door de bezwaararbeidsdeskundige gestelde inderdaad tot de mogelijkheden behoort onvoldoende is komen vast te staan dat de aan de schatting ten grondslag gelegde functies evenals de gebruikte reservefuncties in medisch opzicht geschikt zijn voor appellant. In die zin is het bestreden besluit onvoldoende zorgvuldig voorbereid en onvoldoende draagkrachtig gemotiveerd en derhalve genomen in strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
6.5. Uit hetgeen hiervoor onder 6.1-6.4 is overwogen volgt dat de rechtbank de rechtsgevolgen van het bestreden besluit ten onrechte in stand heeft gelaten. Doende wat de rechtbank had moeten doen, zal de Raad het Uwv opdracht geven een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak.
6.6. Bij het te nemen besluit op bezwaar dient het Uwv ook te beslissen op het verzoek van appellant als bedoeld in artikel 7:15 van de Awb.
7. Het verzoek van appellant om het Uwv te veroordelen tot schadevergoeding komt naar het oordeel van de Raad thans niet voor toewijzing in aanmerking. De Raad heeft onvoldoende inzicht in de vraag of er schade wordt geleden en zo ja, welke omvang deze schade heeft. Wel zal het Uwv, indien hij een nieuw besluit op bezwaar neemt met inachtneming van hetgeen de Raad in deze uitspraak heeft overwogen, bij de voorbereiding van dat besluit tevens aandacht dienen te besteden aan de vraag in hoeverre er termen zijn om schade te vergoeden.
8. Naar aanleiding van hetgeen appellant heeft aangevoerd over het instandlaten van de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit overweegt de Raad, ten overvloede, dat de in zijn zogeheten CBBS-1-uitspraken van 9 november 2004 neergelegde datum van 1 juli 2005 uitsluitend betekenis had voor de situatie waarin het Uwv ervoor zou hebben gekozen niet over te gaan tot structurele aanpassing van het CBBS. Gegeven de door het Uwv doorgevoerde, door de Raad in zijn CBBS-2-uitspraken van 12 oktober 2006 (LJN AY9971), (overwegend) als voldoende aangemerkte, aanpassingen heeft de in de CBBS-1-uitspraken aangekondigde vernietiging van op en na 1 juli 2005 genomen schattingsbesluiten zonder de mogelijkheid van instandlating van de rechtsgevolgen, zijn doel en betekenis verloren. De Raad verwijst voor een verdere motivering van dit oordeel naar zijn uitspraak van 7 maart 2008 (LJN BC7279).
9. Naar aanleiding van hetgeen appellant heeft aangevoerd over de functie-enquêteformulieren ten behoeve van het CBBS overweegt de Raad, eveneens ten overvloede, onder verwijzing naar onder meer zijn uitspraak van 8 augustus 2006,
LJN AY6390, tot slot dat niet in elke procedure betreffende een arbeidsongeschiktheidsbeoordeling behoeft te worden geverifieerd of de in het CBBS opgenomen gegevens zijn terug te voeren op de door middel van de functie-enquêteformulieren in dat systeem ingevoerde gegevens en of deze gegevens juist zijn. Uitgangspunt is, dat in beginsel van de juistheid van de aan dat systeem ontleende gegevens dient te worden uitgegaan. Indien door een betrokkene de juistheid van deze gegevens van feitelijke aard voldoende gemotiveerd wordt bestreden of indien de rechter zelf aan de juistheid van die gegevens twijfelt, kan van het uitvoeringsorgaan worden verlangd dat het door overlegging van de betreffende gegevens de verificatie daarvan mogelijk maakt. Hetgeen door appellant naar voren is gebracht, geeft geen aanleiding tot twijfel, zodat de Raad geen aanleiding heeft gezien de betreffende gegevens bij het Uwv op te vragen. Daarbij heeft de Raad mede in aanmerking genomen hetgeen omtrent het opleidingsvereiste in de functie loketbediende (sbc-code 316011) in het rapport van bezwaararbeidsdeskundige Van der Naald van 26 augustus 2008 is vermeld, te weten dat door de arbeidskundig analist de laagst gevraagde opleidingseis is vastgelegd: VMBO-diploma.
10. De Raad acht termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Awb het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant in hoger beroep. Deze kosten worden voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep begroot op € 644,--.
De Centrale Raad van Beroep,
Vernietigt de aangevallen uitspraak, voor zover daarbij de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit van 30 juni 2006 geheel in stand zijn gelaten;
Bepaalt dat het Uwv een nieuw besluit op bezwaar neemt met inachtneming van deze uitspraak van de Raad;
Veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant in hoger beroep tot een bedrag groot € 644,--, te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen;
Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan appellant het betaalde griffierecht van € 106,-- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen. De beslissing is, in tegenwoordigheid van R. Rijnen als griffier, uitgesproken in het openbaar op 27 februari 2009.