ECLI:NL:CRVB:2009:BH5172

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 maart 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07-4657 WAZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van WAZ-uitkering en medische beoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om de intrekking van de WAZ-uitkering van appellant, die sinds 1989 een uitkering ontving op basis van de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet en later de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ). Appellant meldde zich in 1988 ziek met rugklachten en onderging in 2005 een herbeoordeling door verzekeringsarts W. Eikendal. Eikendal concludeerde dat er milde rugbeperkingen waren, maar dat er geen verlies van verdienvermogen was. Het Uwv trok daarop de WAZ-uitkering in. In de bezwaarprocedure werd de medische beoordeling door bezwaarverzekeringsarts A.D.C. Huijsmans herzien, maar ook zijn conclusie leidde niet tot een andere uitkomst. De rechtbank verklaarde het beroep van appellant ongegrond, maar in hoger beroep oordeelde de Centrale Raad van Beroep anders. De Raad vond dat de medische en arbeidskundige grondslag van de schatting pas in hoger beroep voldoende was onderbouwd. De Raad vernietigde de uitspraak van de rechtbank en het bestreden besluit van het Uwv, maar liet de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand. Tevens werd het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellant.

Uitspraak

07/4657 WAZ
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 29 juni 2007, 06/4977
(hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen
(hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 6 maart 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. A. van den Os, werkzaam bij ARAG Rechtsbijstand, gevestigd te Leusden, hoger beroep ingesteld. Daarbij is een rapport van de verzekeringsarts/medisch adviseur mr.drs. G.J. Kruithof overgelegd.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en daarbij gevoegd een rapport van de bezwaarverzekeringsarts M.P.W. Kreté van 18 september 2007 met een daarbij behorende aangepaste Functionele Mogelijkheden Lijst (FML), alsmede een rapport van de bezwaararbeidsdeskundige M.P.M. Jacobi-Verstegen van 26 september 2007.
De gemachtigde van appellant heeft ter nadere onderbouwing van het hoger beroep een rapport van de registerarbeidsdeskundige P.E. Hulsen van 8 april 2008 overgelegd. Het Uwv heeft hierop op 2 september 2008 gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 januari 2009.
Appellant is – met kennisgeving – niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door J. de Graaf.
II. OVERWEGINGEN
1. Appellant was werkzaam als zelfstandig smid gedurende 60 uur per week toen hij zich 10 oktober 1988 ziek meldde met rugklachten. Appellant ontving sinds 9 oktober 1989 een uitkering op grond van de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet, welke werd berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Deze uitkering is met ingang van 1 januari 1998 omgezet in een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ).
2.1. Appellant is in het kader van een herbeoordeling op 10 oktober 2005 onderzocht door de verzekeringsarts W. Eikendal. In het rapport van dit onderzoek zijn de door appellant vermelde rugklachten uitvoerig ter sprake gekomen. Voorts had hij wel eens last van stijve schouders, hypertensie waarvoor hij medicatie heeft en een lichte vorm van lawaaidoofheid en oorsuizen. Gelet op het lichamelijk onderzoek aan de rug achtte Eikendal enige discrepanties aanwezig, welke hij blijkens zijn rapport van 14 december 2005 bevestigd zag in de op zijn verzoek door de sportarts T. Brandon en de orthopedisch chirurg dr. R. Feith uitgebrachte expertise van 21/25 november 2005, zij het dat Eikendal zich afvroeg of wel sprake was van het in die expertise vermelde chronisch pijnsyndroom met bewegingsangst. Wat daar ook van zij, gelet op het medisch arbeidsongeschiktheidscriterium achtte Eikendal het stellen van enige milde rugbeperkingen aangewezen en daarnaast een lichte beperking in verband met de milde gehoorproblemen. Eikendal legde zijn bevindingen vast in een FML van 14 december 2005. Vervolgens werd bij het arbeidskundig onderzoek na functieduiding vastgesteld dat geen sprake was van een verlies aan verdienvermogen. Hierna trok het Uwv bij besluit van 31 januari 2006 de WAZ-uitkering van appellant in.
2.2. In de bezwaarprocedure kreeg de bezwaarverzekeringsarts A.D.C. Huijsmans de beschikking over onder andere informatie van de huisarts van appellant van 1 maart 2006 en van de orthopedisch chirurg D.B. van der Schaaf van 7 maart 2006. Volgens Huijsmans in zijn rapport van 9 juni 2006 kwamen de bevindingen in de in 2.1 vermelde expertise overeen met die van Van der Schaaf. Huijsmans concludeerde tevens dat de FML niettemin aanpassing behoefde omdat enkele aspecten, zoals zitten, staan en frequent reiken, te weinig beperkt waren. Huijsmans voerde de aanpassingen door in een FML van 15 juni 2006. Vervolgens stelde de bezwaararbeidsdeskundige Sj.C. Kuiken in een rapport van 11 augustus 2006 vast dat er ook bij beoordeling van de geduide functies op basis van de aangepaste FML geen verlies van verdienvermogen was. Hierna verklaarde het Uwv bij besluit van 25 augustus 2006 het door appellant tegen het besluit van 31 januari 2006 gemaakte bezwaar ongegrond.
3. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het besluit van 25 augustus 2006 (hierna: het bestreden besluit) ongegrond verklaard. De rechtbank onderschreef de medische grondslag van het bestreden besluit en oordeelde voorts dat in het in overweging 2.2 vermelde rapport van Kuiken de medische geschiktheid van de resterende functies voldoende zijn toegelicht. Ten slotte gaf de rechtbank aan dat ter zitting van de zijde van het Uwv is aangegeven dat vanwege structurele nachtdiensten de functie telefonist coördinatiecentrum (SBC-code 515201) diende te vervallen en dat er ook geen sprake was van verlies van verdienvermogen, indien in lijn met de uitspraak van de Raad van 2 maart 2007 (LJN AZ9652) de mediane loonwaarde met inachtneming van in dit geval een reductiefactor van 0,63% zou zijn vastgesteld.
4. In hoger beroep heeft de gemachtigde van appellant nogmaals toegelicht dat de (aangepaste) FML de beperkingen van appellant niet juist weerspiegelt en dat de medische geschiktheid van de resterende functies onvoldoende is toegelicht. Ter onderbouwing heeft de gemachtigde de in rubriek I van deze uitspraak vermelde rapporten van Kruithof en Hulsen overgelegd.
5.1. De Raad ziet aanleiding over de medische grondslag van het bestreden besluit anders te oordelen dan de rechtbank. Weliswaar is de Raad met bezwaarverzekeringsarts Kreté van oordeel dat de door Kruithof geformuleerde beperkingen zonder nadere medische onderbouwing (aanzienlijk) verder gaan dan de beperkingen opgenomen in de door Huijsmans aangepaste FML. Voorts kan er niet aan worden voorbijgezien dat Kruithof in zijn beoordeling mede betrok dat sprake was van schouder- en nekklachten, terwijl daarvan geen melding werd gemaakt in de in 2.2 vermelde informatie van de huisarts en de orthopedisch chirurg Van der Schaaf en de schouderklachten alleen in beperkte mate naar voren zijn gekomen bij het onderzoek van Eikendal. Een en ander brengt mee dat de Raad in het rapport van Kruithof geen aanknopingspunten heeft gezien voor het oordeel dat de belastbaarheid van appellant in de aangepaste FML onjuist is vastgesteld. Er kan echter niet aan worden voorbijgezien dat Kreté in zijn reactie op het rapport van Kruithof tevens heeft aangegeven dat de FML nog een wijziging behoefde ten aanzien van het onderdeel klimmen. In de door Kreté gewijzigde FML is ten aanzien van dit onderdeel namelijk een lichte beperking opgenomen.
5.2. Uitgaande van de door Kreté gewijzigde FML heeft bezwaararbeidsdeskundige Jacobi-Verstegen in haar in rubriek I van deze uitspraak vermelde rapport aangegeven dat de schatting uiteindelijk berust op de functies parkeercontroleur (SBC-code 342022), samensteller metaalwaren (SBC-code 264140) en productiemedewerker industrie (SBC-code 111180) en dat ook dan geen sprake is van een verlies aan verdienvermogen. Voorts heeft Jacobi-Verstegen, in aansluiting op de toelichting van Kuiken, in verband met de nadere wijziging van de FML in haar rapport nog enkele aspecten in deze functies van een nadere toelichting voorzien. De Raad stelt vast dat de medische geschiktheid van de uiteindelijk aan de schatting ten grondslag gelegde functies eerst met de nadere toelichting in de hoger beroepsprocedure van Jacobi-Verstegen voldoende is gemotiveerd. Daarbij gaat de Raad voorbij aan het namens appellant in hoger beroep ingediende rapport van Hulsen, nu dit immers mede is gebaseerd op de door Kruithof geformuleerde belastbaarheid en voorts door Hulsen zonder nadere medische onderbouwing een urenbeperking is gehanteerd.
5.3. Het overwogene in 5.1.en 5.2 brengt de Raad tot de slotsom dat de medische en arbeidskundige grondslag van de onderhavige schatting uiteindelijk pas in hoger beroep is gegeven op een wijze die de toetsing door de bestuursrechter kan doorstaan. Gelet hierop dient de aangevallen uitspraak te worden vernietigd, het beroep gegrond te worden verklaard en het bestreden besluit eveneens te worden vernietigd. Tevens brengt overweging 5.2 mee dat er aanleiding bestaat de rechtsgevolgen van het te vernietigen bestreden besluit geheel in stand te laten.
6. De Raad acht termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant in beroep en in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 322,- voor verleende rechtsbijstand in beroep en op € 322,- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep, in totaal € 644,-.
Voor een veroordeling van het Uwv in de in de bezwaarfase gevorderde vergoeding van de kosten van rechtsbijstand in de bezwaarfase ziet de Raad, gezien reeds de conclusie aan het slot van overweging 5.3, geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep tegen het bestreden besluit gegrond en vernietigt dat besluit;
Bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven;
Veroordeelt de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de proceskosten van appellant in beroep en in hoger beroep tot een bedrag groot
€ 644,-, te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen;
Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan appellant het betaalde griffierecht van € 144,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door C.W.J. Schoor als voorzitter en mr. J.P.M. Zeijen en
P.J. Stolk als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van J.M. Tason-Avila als griffier, uitgesproken in het openbaar op 6 maart 2009.
(get.) C.W.J. Schoor.
(get.) J.M. Tason-Avila.
KR