ECLI:NL:CRVB:2009:BH4809

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 maart 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07-3558 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de hoogte van de Ziektewet-uitkering in het tweede ziektejaar en het vertrouwensbeginsel

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant, een taxi- en ziekenvervoerbedrijf, tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch. De rechtbank had op 1 mei 2007 geoordeeld dat de uitkering van de werknemer, die zich ziek had gemeld, terecht was vastgesteld op 70% van het dagloon voor het tweede ziektejaar. Appellant had verzocht om een uitkering van 100% van het dagloon, onder verwijzing naar het vertrouwensbeginsel en informatie van het Uwv die volgens hem verwachtingen had gewekt over de hoogte van de uitkering.

De Centrale Raad van Beroep heeft op 4 maart 2009 uitspraak gedaan. De Raad oordeelde dat er geen gerechtvaardigde verwachting was gewekt dat de uitkering 100% zou zijn. De Raad verwees naar de wijziging van artikel 29b van de Ziektewet, die per 29 december 2005 in werking trad en de uitkering in het tweede ziektejaar beperkte tot 70% van het dagloon. Appellant stelde dat deze wijziging niet voorzienbaar was, maar de Raad oordeelde dat de informatie in de informatiefolders van het Uwv te algemeen was om als basis voor een gerechtvaardigde verwachting te dienen.

De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die aanleiding gaven om af te wijken van de wettelijke voorschriften. De Raad concludeerde dat de informatie die appellant had ontvangen niet als gedragsbepalend kon worden beschouwd, aangezien appellant bij indiensttreding van de werknemer niet op de hoogte was van diens arbeidsongeschiktheid. De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep bevestigde de eerdere beslissing van de rechtbank, en er waren geen termen aanwezig om een proceskostenvergoeding toe te kennen.

Uitspraak

07/3558 ZW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], h.o.d.n. [naam taxi en ziekenvervoer], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 1 mei 2007, 06/4783 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 4 maart 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. E. Nagtegaal, advocaat te Zaandam, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 januari 2009. Appellant is met bericht niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door L. den Hartog.
II. OVERWEGINGEN
1.1. [Naam werknemer] (werknemer) is op 6 mei 2002 bij appellant in dienst getreden. Op 17 juni 2005 heeft de werknemer zich bij appellant ziekgemeld. Bij brief van 19 februari 2006 heeft appellant het Uwv verzocht de werknemer ziekengeld toe te kennen op grond van artikel 29b van de Ziektewet (ZW).
1.2. Bij besluiten van 29 september 2006 heeft het Uwv de werknemer per 17 juni 2005 ZW-uitkering toegekend ter hoogte van 70% van het dagloon en per 16 juni 2006 de hoogte van de uitkering vastgesteld op eveneens 70% het dagloon. Het Uwv heeft bij besluit van 24 oktober 2006 de hoogte van de uitkering per 17 juni 2005 alsnog vastgesteld op 100% van het dagloon. Bij besluit van 27 oktober 2006 (bestreden besluit) zijn de bezwaren tegen de besluiten van 29 september 2006, voor zover daarbij is beslist over de uitkering per 17 juni 2005, gegrond verklaard en, voor zover daarbij is beslist over de uitkering per 16 juni 2006, ongegrond verklaard. Overwogen is dat ingevolge artikel 29b van de ZW de periode waarover de uitkering kan worden aangevuld tot 100% van het dagloon is gemaximeerd op 52 weken.
2. Bij de aangevallen uitspraak is het beroep ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich op het standpunt gesteld dat de uitkering over het tweede ziektejaar dient te worden aangevuld tot 100% van het dagloon. Het Uwv heeft het standpunt ingenomen dat de uitkering per 16 juni 2006 terecht op 70% van het dagloon is vastgesteld.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1. Appellant heeft onder verwijzing naar jurisprudentie van de Raad betoogd dat het vertrouwensbeginsel is geschonden. Appellant wijst op informatiefolders van het Uwv waarin onder meer is vermeld dat de werkgever de eerste vijf jaar gevrijwaard is van alle financiële risico’s bij ziekte en arbeidsongeschiktheid van de arbeidsgehandicapte werknemer. Artikel 29b van de ZW dient ertoe de re-integratie van werknemers te bevorderen. De wijziging van artikel 29b van de ZW met ingang van 29 december 2005 - op grond waarvan de uitkering over het tweede ziektejaar ten hoogste 70% van het dagloon bedraagt - frustreert volgens appellant de doorstroming van arbeidsgehandicapte werknemers. Werkgevers hebben die wijziging niet kunnen voorzien.
4.2. Het Uwv heeft betwist dat bij appellant de gerechtvaardigde verwachting is gewekt dat de uitkering over het tweede ziektejaar 100% van het dagloon zou bedragen.
4.3. In de aangevallen uitspraak is verwezen naar vaste jurisprudentie van de Raad inzake het vertrouwensbeginsel - onder meer de uitspraak van 28 februari 2007, LJN AZ9976 - waarin tot uitdrukking is gebracht dat zich bijzondere omstandigheden kunnen voordoen waarin toepassing van wettelijke voorschriften van dwingendrechtelijke aard in strijd kan komen met het ongeschreven recht. Tot deze bijzondere omstandigheden kan behoren het geval waarin het bevoegd gezag ten aanzien van een belanghebbende uitdrukkelijk, ondubbelzinnig en ongeclausuleerd (onjuiste) inlichtingen heeft verschaft die gerechtvaardigde en gedragsbepalende verwachtingen hebben gewekt.
4.4. Met het Uwv en de rechtbank is de Raad van oordeel dat appellant aan de informatiefolders geen aanspraken kan ontlenen, nu de informatie in algemene bewoordingen is gesteld en ziet op de situatie die gold toen er nog slechts sprake was van een loondoorbetalingsverplichting van 52 weken. Voorts volgt de Raad de overweging van de rechtbank dat de informatie over de financiële gevolgen van het in dienst nemen van een arbeidsgehandicapte werknemer voor appellant niet gedragsbepalend zijn geweest. Immers was appellant bij indiensttreding van de werknemer op 6 mei 2002 - hetgeen onder meer blijkt uit appellants brief van 19 februari 2006 - niet op de hoogte van het feit dat de werknemer arbeidsgehandicapte was. Van bijzondere omstandigheden als hiervoor bedoeld is naar het oordeel van de Raad in dit geval geen sprake.
4.5. Appellant heeft voorts gewezen op de wetswijziging waarbij uitkeringen ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering en de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen zijn verhoogd van 70% naar 75% van het dagloon. Appellant stelt dat de voor die wetswijziging gegeven motivering dat werkgevers (de zogeheten eigen-risicodragers) de verhoging niet kunnen hebben voorzien, ook opgaat voor de onderhavige wijziging van artikel 29b van de ZW. De Raad overweegt dat aanvaarding van deze stelling, wat er ook van zij, niet tot het oordeel kan leiden dat sprake is van bijzondere omstandigheden in de hiervoor bedoelde zin.
4.6. De aangevallen uitspraak komt derhalve voor bevestiging in aanmerking.
5. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C.P.J. Goorden als voorzitter en M.C.M. van Laar en P.J. Jansen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van E.M. de Bree als griffier, uitgesproken in het openbaar op 4 maart 2009.
(get.) C.P.J. Goorden.
(get.) E.M. de Bree.
TM