ECLI:NL:CRVB:2009:BH4797

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 maart 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05-2055 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opheffing van de schorsing van Wajong-uitkering en voortzetting naar arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 24 februari 2005. Appellante, vertegenwoordigd door mr. C.A. Madern, heeft hoger beroep ingesteld tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) dat de schorsing van haar Wajong-uitkering opheft en deze uitkering ongewijzigd voortzet naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. De rechtbank had het beroep van appellante ongegrond verklaard, waarop zij in hoger beroep ging.

De Centrale Raad van Beroep heeft op 4 maart 2009 uitspraak gedaan. De Raad overweegt dat de gestelde aanspraken op een WAO-uitkering in dit geding niet aan de orde zijn, omdat het bestreden besluit uitsluitend betrekking heeft op de Wajong-uitkering. Appellante had geen zelfstandige grieven aangevoerd tegen de opheffing van de schorsing van de Wajong-uitkering en de ongewijzigde voortzetting ervan. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het hoger beroep niet kan slagen.

De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, met J. Riphagen als voorzitter en H. Bedee en B. Barentsen als leden. De beslissing is in tegenwoordigheid van griffier R.L. Rijnen uitgesproken in het openbaar. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, wat betekent dat er geen proceskosten worden toegewezen aan appellante.

Uitspraak

05/2055 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 24 februari 2005, 03/1885 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 4 maart 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. C.A. Madern, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft op 9 september 2008 nog verscheidene stukken van appellante ontvangen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 september 2008, waar appellante zich heeft laten vertegenwoordigen door mr. Madern, voornoemd. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. C.F. Sitvast.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellante is door de rechtsvoorganger van het Uwv (hierna eveneens: Uwv) met ingang van 27 november 1989 in aanmerking gebracht voor een uitkering ingevolge de Algemene arbeidsongeschiktheidswet (AAW), berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
1.2. Deze uitkering is door het Uwv, in verband met toekenning aan appellante van een uitkering krachtens de Algemene weduwen- en wezenwet (later Algemene nabestaandenwet), ingetrokken met ingang van 1 juni 1995 omdat samenloop van deze uitkeringen destijds niet mogelijk was. Na een wijziging van de Algmene nabestaandenwet en een verzoek daartoe van appellante heeft het Uwv de arbeidsongeschiktheidsuitkering van appellante heropend. Het Uwv heeft appellante in verband met de vervanging van de AAW door de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) met ingang van 1 januari 1998 in aanmerking gebracht voor een uitkering ingevolge die wet, naar de arbeidsongeschiktheidsklasse van 80 tot 100%. De uitbetaling van deze uitkering is later op enig moment geschorst.
2. Bij het thans bestreden besluit van 13 maart 2003 heeft het Uwv, voor zover relevant voor de beoordeling van dit geschil, zijn besluit van 3 september 2001 gehandhaafd waarbij appellante is medegedeeld dat de schorsing van haar uitkering ingevolge de Wajong wordt opgeheven en dat de uitkering ongewijzigd wordt voortgezet naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
3. De rechtbank heeft het tegen het bestreden besluit ingestelde beroep van appellante ongegrond verklaard.
4. Appellante heeft zich in hoger beroep tegen het in de aangevallen uitspraak neergelegde oordeel van de rechtbank gekeerd. Appellante heeft - kort gezegd - gesteld dat door het Uwv een administratieve vergissing is gemaakt en dat zij in plaats van een Wajong-uitkering een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheids-verzekering (WAO) had behoren te ontvangen. De opheffing van de schorsing van de Wajong-uitkering dient naar het oordeel van appellante dan ook opgevat te worden als de opheffing van de schorsing van de WAO-uitkering.
5.1. De Raad overweegt als volgt.
5.2. De Raad is evenals de rechtbank van oordeel dat de grieven van appellante betreffende de gestelde aanspraken op een WAO-uitkering in dit geding niet aan de orde kunnen komen nu bij het thans bestreden besluit uitsluitend beslissingen zijn gegeven over de opheffing van de schorsing, de hoogte en de uitbetaling van de Wajong-uitkering van appellante. Appellante heeft geen zelfstandige grieven aangevoerd tegen het opheffen van de schorsing van de Wajong-uitkering en de ongewijzigde voortzetting ervan naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
6. Uit het vorenstaande vloeit voort dat het hoger beroep niet kan slagen en dat de aangevallen uitspraak - voor zover aangevochten - bevestigd dient te worden.
7. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door J. Riphagen als voorzitter en H. Bedee en B. Barentsen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van R.L. Rijnen als griffier, uitgesproken in het openbaar op 4 maart 2009.
(get.) J. Riphagen.
(get.) R.L. Rijnen.
JL