ECLI:NL:CRVB:2009:BH4374

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 februari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07-3313 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijstand op grond van gezamenlijke huishouding

In deze zaak gaat het om de afwijzing van een aanvraag voor bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) door het College van burgemeester en wethouders van de gemeente De Wolden. Appellante had op 5 september 2005 een aanvraag ingediend voor bijstand naar de norm voor een alleenstaande, in verband met haar voorgenomen verhuizing. Het College heeft echter vastgesteld dat appellante een gezamenlijke huishouding voerde met de heer [B.], wat leidde tot de afwijzing van haar aanvraag. De rechtbank Assen verklaarde het beroep van appellante ongegrond, waarna zij in hoger beroep ging.

De Centrale Raad van Beroep heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig beoordeeld. De Raad concludeert dat appellante en [B.] gedurende de beoordelingsperiode beiden hun hoofdverblijf hadden op hetzelfde adres en dat er sprake was van wederzijdse zorg. Dit blijkt uit de financiële verstrengeling en de zorg die [B.] voor appellante heeft geboden na haar operatie. De Raad oordeelt dat de onderlinge verbondenheid en verantwoordelijkheden tussen appellante en [B.] de grenzen van een zakelijke relatie overschrijden.

De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat appellante geen recht had op bijstand naar de norm voor een alleenstaande, omdat zij geen zelfstandig subject van bijstand was. De beslissing van het College om de aanvraag af te wijzen wordt derhalve terecht gehandhaafd. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

07/3313 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Assen van 27 april 2007, 06/614 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente De Wolden (hierna: College).
Datum uitspraak: 17 februari 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. K.B. Brouwer-Porte, advocaat te Assen, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld op 6 januari 2009, waar partijen, zoals tevoren bericht, niet zijn verschenen.
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellante heeft op 5 september 2005 een aanvraag ingediend om bijstand naar de norm voor een alleenstaande op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) in verband met haar voorgenomen verhuizing vanuit de gemeente Haren op 1 oktober 2005. Daarbij heeft appellante aangegeven dat zij zelfstandige woonruimte onderhuurt op het adres [adres] en dat op het adres ook de heer [B.] (hierna: [B.]) woont. Naar aanleiding van deze aanvraag heeft het College een onderzoek ingesteld naar de woon- en leefsituatie van appellante. In dat kader is op 10 oktober 2005 een huisbezoek gebracht aan de woning van appellante en heeft op 9 november 2005 een gesprek met appellante plaatsgevonden. De bevindingen van dat onderzoek zijn neergelegd in een rapportage van 10 november 2005. Vervolgens heeft het College bij besluit van 29 november 2005 de aanvraag van appellante afgewezen op de grond dat zij een gezamenlijke huishouding voert met [B.].
1.2. Bij besluit van 4 april 2006 heeft het College het bezwaar van appellante tegen het besluit van 29 november 2005 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep gemotiveerd gekeerd tegen de aangevallen uitspraak.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. De Raad stelt voorop dat hier ter beoordeling voorligt de periode vanaf de datum met ingang waarvan bijstand is aangevraagd (1 oktober 2005) tot en met de datum van het primaire besluit (29 november 2005).
4.2. Ingevolge artikel 3, derde lid, van de WWB is sprake van een gezamenlijke huishouding indien twee personen hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning en zij blijk geven zorg te dragen voor elkaar door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten van de huishouding dan wel anderszins.
4.3. Vaststaat dat appellante en [B.] gedurende de hier te beoordelen periode beiden hun hoofdverblijf hadden op het adres [adres], zodat aan het eerste criterium is voldaan. Daaraan doet niet af dat in de optiek van appellante sprake was van een tijdelijke situatie omdat het oogmerk bestond door middel van een aanbouw bij de woning zelfstandige woonruimte te creëren die zij zou betrekken. Daarbij tekent de Raad aan dat kennelijk pas op 22 juni 2006 een bouwvergunning is aangevraagd voor het gedeeltelijk vergroten van de woning en dat die vergunning bij besluit van 22 maart 2007 is verleend.
4.4. Het tweede criterium waaraan moet zijn voldaan, is dat van wederzijds verzorging. Deze kan blijken uit een bepaalde mate van financiële verstrengeling tussen de betrokkenen die verder gaat dan het uitsluitend delen van woonlasten en samenhangende lasten. Indien van een zodanige financiële verstrengeling niet of slechts in geringe mate sprake is, kunnen ook andere feiten en omstandigheden voldoende zijn om aan te nemen dat de betrokkenen in elkaars verzorging voorzien. Een afweging van alle ten aanzien van betrokkenen gebleken feiten en omstandigheden, die niet van subjectieve aard zijn, zal dan ook bepalend zijn voor het antwoord op de vraag of aan het verzorgingscriterium in een concreet geval is voldaan.
4.5. De Raad is met de rechtbank van oordeel dat de gedingstukken voldoende grondslag bieden voor het standpunt van het College dat gedurende de hier te beoordelen periode ook aan het criterium van wederzijds zorg was voldaan. Appellante heeft verklaard dat zij is verhuisd omdat zij moest worden geopereerd en dat [B.] bereid was haar te verzorgen. De operatie aan de rechterhand heeft op 7 oktober 2005 plaatsgevonden, waarna [B.] gedurende enige tijd voor appellante heeft gezorgd. Voorafgaand aan de verhuizing heeft appellante in de woning geschilderd en behangen en gezorgd voor een vaste telefoonaansluiting in de woning, waarvan zij de kosten draagt. [B.] betaalt de huur van de woning en de overige woonlasten. Voor zover zij daartoe in staat is verricht appellante huishoudelijke werkzaamheden, waaronder eten koken, en appellante en [B.] gebruiken gezamenlijk maaltijden. Voorts maakt appellante gebruik van de gehele woning en gebruikt zij haar eigen kamer alleen als slaapkamer. Appellante heeft verklaard dat zij met [B.] vrije tijd in de woning doorbrengt en dat zij wel eens samen tv kijken.
4.6. Naar het oordeel van de Raad is niet aangetoond dat sprake is van een door zakelijke verhoudingen beheerste huurrelatie. De onder 4.5 vermelde feiten en omstandigheden duiden op een, in een zakelijke relatie ongebruikelijke verbondenheid en op een mate van verantwoordelijkheid voor elkaar die de grenzen van een zakelijke relatie overschrijdt. Daarop wijst ook de omstandigheid dat appellante en [B.] op 16 augustus 2005 een woonovereenkomst hebben gesloten, maar dat appellante de overeengekomen huurprijs van € 250,-- per maand niet heeft betaald en in plaats daarvan aankopen van [B.] op 8 oktober 2005 bij Praxis tot een bedrag van € 262,84 heeft betaald.
4.7. De Raad komt op grond van de overwegingen onder 4.3 tot en met 4.6 met de rechtbank tot de conclusie dat appellante en [B.] gedurende de hier te beoordelen periode een gezamenlijke huishouding hebben gevoerd. Appellante was derhalve geen zelfstandig subject van bijstand en had om die reden geen recht op bijstand naar de norm voor een alleenstaande. Het College heeft derhalve bij besluit van 4 april 2006 de afwijzing van de aanvraag van appellante om bijstand naar de norm voor een alleenstaande terecht gehandhaafd. Daaruit vloeit voort dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
4.8. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door N.J. van Vulpen-Grootjans als voorzitter en J.J.A. Kooijman en J.F. Bandringa als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van R.B.E. van Nimwegen als griffier, uitgesproken in het openbaar op 17 februari 2009.
(get.) N.J. van Vulpen-Grootjans
(get.) R.B.E. van Nimwegen.
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH ’s-Gravenhage) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen inzake het begrip gezamenlijke huishouding.
IJ