het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Uithoorn, (hierna: het College)
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 2 april 2008, 07/2571 (hierna: aangevallen uitspraak)
[Betrokkene], wonende te [woonplaats], (hierna: betrokkene)
Datum uitspraak: 28 januari 2009
Namens het College heeft drs. W. Peters, juridisch adviseur bij StimulanSZ, hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft mr. P. Minkes, advocaat te Uithoorn, een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld op de zitting van 17 december 2008. Voor het College zijn verschenen drs. Peters en A.M. Visser, werkzaam bij de gemeente Uithoorn. Tevens zijn verschenen betrokkene en mr. Minkes.
1.1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.2. Bij betrokkene, geboren [in] 1936, is sprake van een locomotore aandoening en een longaandoening. Zij is alleenwonend en kan maximaal 150 meter lopen. Met ingang van 1 augustus 1998 is haar op grond van het bepaalde bij en krachtens de Wet voorzieningen gehandicapten (hierna: Wvg) een vervoersvoorziening toegekend in de vorm van een financiële tegemoetkoming voor het gebruik van de eigen auto. Deze voorziening is haar toegekend, omdat zij op grond van haar longaandoening geen gebruik kan maken van collectief vervoer.
1.3. De raad van de gemeente Uithoorn heeft in 2005 beslist om de hoogte van de vervoersvoorzieningen aan te passen aan de UWV-normbedragen REA-voorzieningen 2005. Ter uitvoering van dat raadsbesluit heeft het College betrokkene bij brief van 30 december 2005 in kennis gesteld van zijn besluit om de eerder toegekende financiële tegemoetkoming te herzien. Deze herziening houdt in dat de toegekende tegemoetkoming met ingang van 1 januari 2006 stapsgewijs wordt verlaagd van € 261,12 per kwartaal naar € 70,83 per kwartaal op 1 januari 2007.
2. Het College heeft het bezwaar van betrokkene bij besluit van 1 maart 2006 ongegrond verklaard.
3.1. De rechtbank heeft het beroep van betrokkene bij uitspraak van 23 februari 2007, 06/1652, gegrond verklaard, het besluit van 1 maart 2006 vernietigd en het College opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van haar uitspraak. Zij heeft daartoe overwogen dat uit jurisprudentie van de Raad voortvloeit dat het een belanghebbende vrijstaat om aannemelijk te maken dat hij een grotere vervoersbehoefte heeft dan blijkens het gemeentelijk beleid in het algemeen aanvaardbaar wordt geacht. Tevens heeft zij overwogen dat betrokkene reeds in bezwaar onweersproken heeft gesteld dat zij tengevolge van haar medische klachten meer vervoersbewegingen maakt en dat het College ter zitting heeft erkend dat het zittend ziekenvervoer voor betrokkene geen voorliggende voorziening meer is. Ten slotte heeft de rechtbank nog overwogen dat bezoeken aan familie en vrienden en wekelijkse bezoeken aan een viering of dienst in de kerk van haar voorkeur tot het kunnen deelnemen aan het leven van alledag moeten worden gerekend en mitsdien onder de zorgplicht van het College voor vervoersvoorzieningen vallen.
3.2. Partijen hebben in de uitspraak van 23 februari 2007 berust, zodat deze gezag van gewijsde heeft gekregen.
4.1. Het College heeft vervolgens opdracht verstrekt aan Argonaut B.V. (hierna: Argonaut) om een onderzoek in te stellen naar de medische noodzaak om meer kilometers voor vervoer toe te kennen dan de 2000 waarvan in het gemeentelijk beleid wordt uitgegaan, waarbij rekening wordt gehouden met voorliggende voorzieningen. Argonaut heeft op 30 maart 2007 gerapporteerd over de vervoersbehoefte van betrokkene en daarbij overwogen dat het niet aan Argonaut is om te beoordelen of vervoer ten behoeve van het kunnen ondergaan van medische behandelingen onder de zorgplicht van het College ingevolge de Wvg valt. Tevens is gerapporteerd dat betrokkene gebruik kan maken van het collectief vervoer, indien dit rook- en geurvrij is.
4.2. Vervolgens heeft het College bij besluit van 23 mei 2007 het bezwaar van betrokkene tegen het besluit van 30 december 2005 opnieuw ongegrond verklaard. Het College stelt zich op het standpunt dat er geen medische noodzaak is om het aantal kilometers, waarvoor een zorgplicht ingevolge de Wvg geldt, vast te stellen op meer dan 2000. Het College stelt zich op het standpunt dat betrokkene, gezien het advies van Argonaut, ook gebruik kan maken van het collectief vervoer.
5.1. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 23 mei 2007 gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en het College opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van haar uitspraak. Tevens is het College veroordeeld tot vergoeding van proceskosten en griffierecht. De rechtbank heeft geoordeeld dat betrokkene haar vervoersbehoefte in de schriftelijke opstelling “Globale specificatie te rijden km. per jaar” in voldoende mate met concrete en verifieerbare gegevens heeft onderbouwd. Hieruit blijkt dat die behoefte - onder meer - bestaat uit het brengen van diverse (medische) bezoeken aan het Spaarne Ziekenhuis in Hoofddorp, het Rijnland Ziekenhuis in Leiderdorp, de longfysiofitness in Aalsmeer, familiebezoeken in Sommelsdijk en Wilnis en het doen van boodschappen. Uit het rapport van Argonaut blijkt dat het noodzakelijk is dat betrokkene gebruik blijft maken van de longfysiofitness in Aalsmeer, waarmee op jaarbasis 1600 km is gemoeid. Daarvan uitgaande zouden slechts 400 km resteren voor overige sociale contacten. De rechtbank heeft geoordeeld dat het College, in aanmerking genomen het advies van Argonaut, in combinatie met de onmogelijkheid om geur- en rookvrij collectief vervoer te garanderen, onvoldoende draagkrachtig heeft gemotiveerd dat appellante niet een relevant te achten grotere vervoersbehoefte heeft dan blijkens het gemeentelijke beleid in het algemeen aanvaardbaar wordt geacht.
5.2. Het College heeft zich gemotiveerd tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Het College stelt zich op het standpunt dat de rechtbank heeft miskend dat de gemeentelijke zorgplicht geen betrekking heeft op de bovenregionale vervoersbehoefte van betrokkene, behoudens het geval van dreigende vereenzaming. Van dat laatste is geen sprake, omdat de belangrijke contacten van betrokkene bij haar op bezoek kunnen komen. Verder is aangevoerd dat uit vaste jurisprudentie over de toepassing van de Wvg voortvloeit dat het bij een financiële tegemoetkoming voor vervoer gaat om een tegemoetkoming in de meerkosten van het vervoer in de directe woon- en leefomgeving, waarbij niet aan alle wensen tegemoet behoeft te worden gekomen en van gehandicapten verwacht mag worden dat zij keuzen maken en zich beperkingen getroosten. Het College stelt zich verder op het standpunt dat reiskosten voor (para)medisch consult, behandeling of therapie blijkens vaste jurisprudentie niet onder de zorgplicht van het gemeentebestuur ingevolge de Wvg vallen. Ten slotte heeft het College nog aangevoerd dat uit de jurisprudentie voortvloeit dat het College aan zijn zorgplicht heeft voldaan door in het geval van betrokkene extra kilometers toe te kennen, namelijk 2000 kilometer, terwijl, naar de Raad begrijpt, 1500 kilometer, gezien de door de jurisprudentie geboden bandbreedte, ook mogelijk zou zijn geweest. Voor toekenning van meer kilometers is voorts geen aanleiding nu geen sprake is van dreigende vereenzaming. De zoon en dochter van betrokkene kunnen haar immers ook thuis bezoeken.
5.3. Betrokkene heeft aangevoerd dat uit de jurisprudentie voortvloeit dat een hoger aantal kilometers dan 1500 tot 2000 per jaar moeten worden toegekend, indien een grotere vervoersbehoefte aannemelijk wordt gemaakt. Tevens is aangevoerd dat vervoer ten behoeve van medische consulten en behandelingen onder de zorgplicht van het gemeentebestuur valt, nu daarvoor een voorliggende voorziening ontbreekt. Met betrekking tot de behoefte aan bovenregionaal vervoer is aangevoerd dat uit het overgelegde overzicht blijkt dat sprake is van dreigende vereenzaming, dan wel sociaal isolement wanneer betrokkene haar bovenregionale contacten niet kan onderhouden. Van het collectief vervoer en van Valys kan betrokkene gezien haar allergie geen gebruikmaken.
6. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
6.1.1. Artikel 2, eerste lid, van de Wvg bepaalt dat het gemeentebestuur zorg draagt voor de verlening van onder meer vervoersvoorzieningen ten behoeve van de deelneming aan het maatschappelijk verkeer van de in de gemeente woonachtige gehandicapten. Ingevolge artikel 3 van de Wvg moeten deze voorzieningen verantwoord, dat wil zeggen doeltreffend, doelmatig en cliëntgericht, zijn.
6.1.2. Ingevolge de uitspraak van de Raad van 12 maart 2002, LJN AL1377, brengt de zorgplicht van het gemeentebestuur, bedoeld in de artikelen 2 en 3 van de Wvg, mee dat aan de ter plaatse wonende gehandicapten, die daarop aangewezen zijn, zodanige vervoersvoorzieningen worden aangeboden dat zij in hun naaste woon- en leefomgeving in aanvaardbare mate in staat worden gesteld om sociale contacten te onderhouden en deel te nemen aan het leven van alledag. De vraag bij welk aantal kilometers en welk aantal verplaatsingen nog gezegd kan worden dat een vervoersvoorziening de gehandicapte in aanvaardbare mate in staat stelt deel te nemen aan het leven van alledag, is mede afhankelijk van de lokale omstandigheden. Aard en omvang van het gemeentelijk grondgebied (en dat van de omringende regio) en de bereikbaarheid van winkels, activiteiten en voorzieningen zijn daarbij van belang. Daarvan uitgaande zal een vervoersvoorziening, of een combinatie van vervoersvoorzieningen, die neerkomt op een aflegbare afstand in de bandbreedte van circa 1500 tot 2000 kilometer per jaar, in beginsel voldoen aan de in ’s Raads jurisprudentie tot uitdrukking gebrachte ondergrens. Het staat een gemeentebestuur vrij om bij de beoordeling van de vraag welke vervoersvoorziening in het algemeen adequaat moet worden geacht rekening te houden met een afwijkende vervoersbehoefte van een gehandicapte of bepaalde groepen van gehandicapten. Voorts kan een gehandicapte in de bijzondere omstandigheden van het geval door middel van concrete verifieerbare gegevens aannemelijk maken dat sprake is van een - in de zin van de artikelen 2 en 3 van de Wvg relevant te achten - grotere vervoersbehoefte dan blijkens het gemeentelijk Wvg-beleid in het algemeen aanvaardbaar wordt geacht. Met betrekking tot de omvang van het gebied, waarvoor de zorgplicht van het gemeentebestuur voor het vervoer van gehandicapten geldt, heeft te gelden dat dit niet zonder meer samenvalt met het grondgebied van de gemeente, maar in ieder geval, te rekenen vanaf de woning van de gehandicapte, een afstand van 15 tot 20 kilometer omvat. De Raad verwijst naar zijn uitspraak van 2 augustus 2006, LJN AY6884.
6.2. De Raad stelt op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting vast dat in hoger beroep de omvang van de vervoersbehoefte van betrokkene, zoals weergegeven in de specificatie, tussen partijen niet in geschil is. Tussen partijen is in hoger beroep evenmin in geschil dat betrokkene op medische gronden geen gebruik kan maken van het collectief vervoer en van Valys, omdat niet gegarandeerd kan worden dat daarin geur- en rookvrij kan worden gereisd. In geschil is slechts of vervoer ten behoeve van (para)medisch consult, behandeling of therapie (hierna: medisch vervoer) onder de zorgplicht van het gemeentebestuur valt, of bovenregionale bestemmingen onder die zorgplicht vallen en of betrokkene zich ten aanzien van haar vervoersbehoefte beperkingen heeft te getroosten.
6.3.1. De Raad is van oordeel dat het medisch vervoer, zoals reeds bleek uit zijn uitspraak van 19 februari 2008, LJN BC5491, naar zijn aard tot de verplaatsingen behoort die een gehandicapte in staat stellen om deel te nemen aan het leven van alledag. Hiermee is gegeven dat dit vervoer onder de zorgplicht van het gemeentebestuur, als bedoeld in de artikelen 2 en 3 van de Wvg, valt. Vóór de inwerkingtreding van de Regeling ziekenvervoer Ziekenfondswet (Stcrt. 2004, 73), waarbij het zogenoemde zittend ziekenvervoer nagenoeg geheel uit het verstrekkingenpakket van de publiekrechtelijke ziektekostenverzekering is verwijderd, was dat anders, omdat, zoals onder meer uit ’s Raads uitspraak van 31 december 1996, LJN ZB6682, kan worden afgeleid, de wettelijke verstrekking van dat vervoer in beginsel kon worden aangemerkt als een aan de Wvg voorliggende wettelijke voorziening. Dit betekent dat een wettelijke vergoedingsregeling voor medisch vervoer sinds 1 juni 2004 slechts als een aan de Wvg voorliggende voorziening kan gelden, voor zover deze een vergoedingsmogelijkheid inhoudt.
6.3.2. Tussen partijen is niet in geschil dat voor het medisch vervoer van betrokkene sinds 1 juni 2004 niet met vrucht een beroep kan worden gedaan op een aan de Wvg voorliggende wettelijke vervoersvoorziening.
6.3.3. Uit hetgeen is overwogen onder 6.1.1 tot en met 6.3.2 volgt dat het medisch vervoer van betrokkene onder de zorgplicht van het College valt, voor zover gereisd moet worden naar bestemmingen die onder het zorgplichtgebied van het College vallen. De Raad is van oordeel dat dit gebied in het onderhavige geval bestemmingen omvat tot circa 20 km van de woning van betrokkene.
6.3.4. Het vorenstaande betekent in het onderhavige geval dat in ieder geval de volgende in de specificatie genoemde bestemmingen onder de zorgplicht van het College vallen: het Spaarne Ziekenhuis in Hoofddorp, de longfysiofitness in Aalsmeer, de dochter in Wilnis en yoga in Amstelveen. Voorts valt daaronder het vervoer naar de kerk in Naarden, nu de rechtbank in haar uitspraak van 23 februari 2007, 06/1652, uitdrukkelijk en zonder voorbehoud heeft geoordeeld dat deze bestemming onder de zorgplicht van het College valt en deze uitspraak gezag van gewijsde heeft gekregen.
6.3.5. Het (medisch) vervoer naar de in de specificatie genoemde bestemmingen in Leiderdorp, Zutphen, Haarlem, Sommelsdijk, Eemnes, Stroe, Emmen, Medemblik, Almere, Den Haag, Castricum, Alkmaar en Amsterdam valt buiten de zorgplicht van het College. Betrokkene heeft weliswaar gesteld dat zij in een staat van vereenzaming, dan wel sociaal isolement dreigt te geraken, maar zij heeft dat niet onderbouwd met concrete, verifieerbare gegevens. De Raad wijst er in dit verband op dat de dochter van betrokkene in Wilnis woont en dat zij vrienden en kennissen heeft in Amstelveen en Nieuw Vennep.
6.3.6. De grief van het College dat de omvangrijke vervoersbehoefte van betrokkene binnen het zorgplichtgebied van het College niet ten laste van de Wvg kan worden gebracht, omdat van een gehandicapte mag worden verwacht dat hij keuzen maakt en zich beperkingen getroost, slaagt niet. De Raad overweegt daartoe dat dit gegeven, anders dan het College meent, geen factor is die op de voor het nog in aanvaardbare mate kunnen deelnemen aan het leven van alledag, objectief vastgestelde vervoersbehoefte van een gehandicapte in mindering kan worden gebracht, maar een motivering voor het oordeel dat niet alle vervoerswensen van de gehandicapte op de Wvg kunnen worden afgewenteld. De Raad verwijst naar zijn uitspraken van onder meer 30 juli 1996, LJN ZB6280 en 17 december 1999, LJN AI5553. Die situatie doet zich hier echter niet voor, omdat - zoals is overwogen onder 6.2 - de omvang van de vervoersbehoefte van betrokkene, waarover de rechtbank uitdrukkelijk en zonder voorbehoud heeft geoordeeld, tussen partijen in hoger beroep niet in geschil is.
7. Uit het vorenstaande vloeit voort dat het hoger beroep geen doel treft en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. Het College zal een nieuwe beslissing op bezwaar moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak.
8. De Raad veroordeelt het College in de proceskosten van betrokkene in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 644,-- voor rechtsbijstand.
De Centrale Raad van Beroep;
Bevestigt de aangevallen uitspraak met dien verstande dat het College een nieuw besluit op het bezwaar neemt met inachtneming van de uitspraak van de Raad;
Veroordeelt het College tot vergoeding van de proceskosten van betrokkene tot een bedrag van € 644,--, te betalen aan de griffier van de Raad;
Bepaalt dat van het College een griffierecht van € 144,-- wordt geheven.
Deze uitspraak is gedaan door R.M. van Male als voorzitter en G.M.T. Berkel-Kikkert en J.L.P.G. van Thiel als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van J. Waasdorp als griffier, uitgesproken in het openbaar op 28 januari 2009.