ECLI:NL:CRVB:2009:BH4103

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 februari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07-6514 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor kosten woninginrichting en stoffering

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen, waarin de aanvraag voor bijzondere bijstand voor kosten van woninginrichting en stoffering is afgewezen. De Centrale Raad van Beroep heeft op 24 februari 2009 uitspraak gedaan. Appellant had in maart/april 2003 een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand ingevolge de Algemene bijstandswet (Abw) voor de kosten van woninginrichting. Het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Groningen had deze aanvraag afgewezen, omdat de kosten niet als noodzakelijke kosten van het bestaan konden worden aangemerkt. De rechtbank Groningen heeft het beroep van appellant tegen deze afwijzing ongegrond verklaard.

De Raad heeft in zijn overwegingen de voorgeschiedenis van de zaak uiteengezet, inclusief eerdere besluiten en de bevindingen van een huisbezoek dat in 2006 is uitgevoerd. De Raad heeft vastgesteld dat de kosten waarvoor appellant bijzondere bijstand vraagt, niet voortvloeien uit bijzondere omstandigheden en dat appellant in het verleden al bijzondere bijstand heeft ontvangen voor vergelijkbare kosten. De Raad heeft geconcludeerd dat de kosten van vervanging van het bed en andere woninginrichtingskosten niet noodzakelijk zijn, gezien de financiële situatie van appellant en het feit dat hij in staat was om voor deze kosten te reserveren.

De Raad heeft de aangevallen uitspraak van de rechtbank bevestigd en geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, waarbij de voorzitter en de leden de beslissing in het openbaar hebben uitgesproken.

Uitspraak

07/6514 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 16 oktober 2007, 06/1346 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Groningen (hierna: College)
Datum uitspraak: 24 februari 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.R.M. Schaap, advocaat te Groningen, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld op de zitting van 2 december 2008, waar partijen, met bericht, niet zijn verschenen.
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad verwijst voor de voorgeschiedenis naar zijn uitspraak van 28 maart 2006, reg.nr. 04/5464.
1.1. Ter uitvoering van die uitspraak hebben twee medewerkers van het team Juridische Zaken van de Afdeling Rechtshandhaving van de Dienst Sociale Zaken en Werk op 28 juni 2006 een huisbezoek bij appellant afgelegd teneinde diens aanvraag uit maart/april 2003 om bijzondere bijstand ingevolge de Algemene bijstandswet (Abw) voor kosten van woninginrichting te beoordelen. Onder andere de bevindingen van dit huisbezoek zijn neergelegd in een dienstrapport van 13 juli 2006.
1.2. Bij besluit van 18 augustus 2006 heeft het College het bezwaar van appellant tegen het besluit van 24 april 2003 (opnieuw) ongegrond verklaard. Naar het oordeel van het College zijn de kosten van een tweepersoons bed met toebehoren alsmede de kosten van - voor zover nog van belang - een kast in de woonkamer, een salontafel, verf en laminaat geen noodzakelijke kosten, terwijl de kosten van woninginrichting en stoffering, vermeld op pagina 5 van het dienstrapport van 13 juli 2006, niet kunnen worden aangemerkt als uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan als bedoeld in artikel 39 van de Abw.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 18 augustus 2006 ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich gemotiveerd tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. De Raad stelt voorop dat het tegen het besluit van 24 april 2003 gemaakte bezwaar dateert van vóór 1 januari 2004. Uit artikel 21, eerste lid, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Wet werk en bijstand volgt dat met toepassing van de Abw op het bezwaarschrift diende te worden beslist.
4.2. In artikel 39, eerste lid, van de Abw is bepaald dat, onverminderd hoofdstuk II, de alleenstaande of het gezin recht heeft op bijzondere bijstand voor zover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van burgemeester en wethouders niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm bedoeld in afdeling 1, paragraaf 2 en 3, en de aanwezige draagkracht.
4.3. De Raad is van oordeel dat bij de toepassing van artikel 39, eerste lid, van de Abw eerst beoordeeld dient te worden of de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt gevraagd zich voordoen, vervolgens of die kosten in het individuele geval van de alleenstaande of het gezin noodzakelijk zijn en daarna of die kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. Bij die beoordeling is de situatie in de periode tussen de aanvraagdatum en de datum waarop het primaire besluit is genomen het uitgangspunt. Dit betekent dat in dit geding van de situatie in maart/april 2003 dient te worden uitgegaan.
4.4. Appellant deelde ten tijde in dit geding van belang zijn woning (uitsluitend) met zijn echtgenote. Uit de stukken blijkt dat appellant bij besluit van 22 maart 2000 bijzondere bijstand is verstrekt voor onder meer de aanschaf van een bed, matras en dekbed en dat hij op 29 maart 2000 een tweepersoonsbed met toebehoren heeft gekocht. Onder die omstandigheden en mede gelet op de bevindingen bij het huisbezoek op 28 juni 2006 betekent dit dat de kosten van vervanging van het bed ook naar het oordeel van de Raad niet als noodzakelijke kosten als bedoeld in artikel 39, eerste lid, van de Abw zijn aan te merken.
4.5. Gezien het feit dat appellant in 1996 zijn huidige woning heeft betrokken alsmede gelet op het dienstrapport van 13 juli 2006 acht de Raad het voorts voldoende aannemelijk dat vervanging van het laminaat in de gang en de keuken en het opnieuw schilderen van de woning wenselijk maar niet strikt noodzakelijk is. Evenmin ziet de Raad aanleiding te twijfelen aan het oordeel dat vervanging van de kast in de woonkamer en de salontafel niet noodzakelijk is in de zin van artikel 39, eerste lid, van de Abw.
4.6. Voor zover de afwijzing van bijzondere bijstand voor de kosten van de onderdelen van woninginrichting en stoffering, vermeld in de lijst op pagina 5 van het dienstrapport, nog in geschil is, stelt de Raad vast dat volgens vaste rechtspraak de kosten van woninginrichting tot de periodiek dan wel incidenteel voorkomende algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan worden gerekend. Die kosten dienen in beginsel te worden bestreden uit het inkomen, hetzij door middel van reservering, hetzij door middel van gespreide betaling achteraf. Afzonderlijke bijstandsverlening is niet mogelijk, tenzij de kosten noodzakelijk zijn als gevolg van bijzondere omstandigheden die ertoe leiden dat die kosten niet uit het inkomen en de aanwezige draagkracht kunnen worden voldaan.
Met het College en de rechtbank is de Raad van oordeel dat in het onderhavige geval niet gebleken is van bijzondere omstandigheden als hiervoor bedoeld. De Raad heeft daarbij in aanmerking genomen dat het inkomen van appellant voorafgaande aan de ter beoordeling voorliggende periode geruime tijd hoger was dan de voor hem geldende bijstandsnorm, ook nog toen op zijn loon executoriaal beslag was gelegd. Appellant heeft voorts met eventuele toekomstige uitgaven van woninginrichting en stoffering rekening kunnen houden en daarvoor kunnen reserveren. Hetgeen appellant in dit verband heeft doen aanvoeren, heeft de Raad niet tot een ander oordeel gebracht.
4.7. Gezien hetgeen onder 4.3 tot en met 4.6 is overwogen, dient de aangevallen uitspraak te worden bevestigd.
4.8. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.M.A. van der Kolk-Severijns als voorzitter en C. van Viegen en J.F. Bandringa als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van N.L.E.M. Bynoe als griffier, uitgesproken in het openbaar op 24 februari 2009.
(get.) J.M.A. van der Kolk-Severijns.
(get.) N.L.E.M. Bynoe.
OA