ECLI:NL:CRVB:2009:BH4087
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- R.M. van Male
- R.H.M. Roelofs
- H.C.P. Venema
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag bijstand en verblijfsvergunning in hoger beroep
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, die op 23 april 2007 haar beroep tegen de afwijzing van een aanvraag voor bijstand ongegrond verklaarde. Appellante had op 15 december 2005 algemene bijstand aangevraagd, maar het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam had deze aanvraag afgewezen op 11 januari 2006, omdat appellante op dat moment niet beschikte over een geldige verblijfsvergunning. De rechtbank bevestigde deze afwijzing in haar uitspraak, waartegen appellante in hoger beroep ging.
De Centrale Raad van Beroep heeft op 24 februari 2009 uitspraak gedaan. De Raad oordeelde dat er geen sprake meer was van gelijkstelling met een Nederlander, omdat de aanvraag om verlenging van de verblijfsvergunning van appellante op 18 september 2000 was afgewezen en deze beslissing onherroepelijk was geworden. De Raad concludeerde dat appellante ten tijde van haar aanvraag om bijstand niet voldeed aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor bijstand, aangezien haar rechtmatig verblijf was geëindigd.
De Raad heeft het standpunt van appellante verworpen dat haar latere verzoeken om een verblijfsvergunning als een wijziging van de eerdere aanvraag moesten worden gezien. De Raad oordeelde dat deze verzoeken nieuwe aanvragen betroffen, die niet meer relevant waren voor de beoordeling van de aanvraag om bijstand. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees de aanvraag om bijstand af, waarbij het College terecht had gehandeld.
De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met R.M. van Male als voorzitter en R.H.M. Roelofs en H.C.P. Venema als leden. De beslissing werd in het openbaar uitgesproken, waarbij B.E. Giesen als griffier aanwezig was.