ECLI:NL:CRVB:2009:BH4082

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 februari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07-6515 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor eigen bijdrage in kosten rechtsbijstand na verbeurte dwangsom

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 16 oktober 2007, waarin zijn aanvraag voor bijzondere bijstand werd afgewezen. De Centrale Raad van Beroep heeft op 24 februari 2009 uitspraak gedaan. Appellant had een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand ingevolge de Algemene bijstandswet (Abw) voor de eigen bijdrage in de kosten van rechtsbijstand. Deze aanvraag werd afgewezen omdat appellant niet had voldaan aan eerdere rechterlijke beschikkingen, wat leidde tot een verbeurte van een dwangsom van f 500.000,-- en beslag op zijn salaris. De Raad oordeelt dat appellant een ongenoegzaam besef van verantwoordelijkheid voor zijn bestaan heeft betoond door niet te voldoen aan de rechterlijke bevelen.

De Raad heeft vastgesteld dat appellant in het verleden niet heeft voldaan aan een beschikking van de rechtbank Groningen van 28 september 1999, waarin hem werd bevolen zijn zoon af te geven aan een echtpaar. Dit leidde tot een vonnis van de president van de rechtbank, waarin appellant werd veroordeeld tot het betalen van een dwangsom. De Raad concludeert dat het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Groningen terecht heeft geoordeeld dat appellant blijk heeft gegeven van een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid, wat zijn aanvraag voor bijzondere bijstand beïnvloedde.

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het besluit van het College om de aanvraag om bijzondere bijstand af te wijzen niet in rechte aantastbaar is. Appellant heeft geen grieven aangevoerd tegen de vastgestelde draagkrachtberekeningen, waardoor het hoger beroep geen doel treft. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

07/6515 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 16 oktober 2007, 06/1345 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Groningen (hierna: College)
Datum uitspraak: 24 februari 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.R.M. Schaap, advocaat te Groningen, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld op de zitting van 2 december 2008, waar partijen, met bericht, niet zijn verschenen.
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1. Bij beschikking van 28 september 1999 heeft de rechtbank Groningen appellant bevolen zijn zoon, [B.], af te geven aan het echtpaar [P.] dan wel aan een door genoemd echtpaar aan te wijzen vertegenwoordiger of een voogdijinstelling. Bij vonnis in kort geding van 4 november 1999 heeft de president van de rechtbank appellant veroordeeld om binnen één dag na 4 november 1999 de beschikking van 28 september 1999 na te komen, dit op verbeurte van een dwangsom van f 5.000,-- voor iedere dag dat niet aan het bevel en de veroordeling wordt voldaan, met een maximum van f 500.000,--.
1.2. Op 15 mei 2000 is onder de werkgeefster van appellant, de [naam stichting] te [vestigingsplaats], executoriaal beslag op het salaris van appellant gelegd omdat appellant aan de beschikking van 28 september 1999 noch aan het vonnis van 4 november 1999 gevolg heeft gegeven.
1.3. Op 27 juli 2003 heeft appellant, voor zover nog van belang, een aanvraag ingediend om bijzondere bijstand ingevolge de Algemene bijstandswet (Abw) voor de eigen bijdrage in de kosten van rechtsbijstand ten bedrage van in totaal € 166,--. Bij besluit op bezwaar van 16 december 2003 is de afwijzing van de aanvraag gehandhaafd op de grond dat appellant de eigen bijdrage uit zijn inkomen kan voldoen, gezien de vastgestelde draagkracht. Bij uitspraak van 27 augustus 2004 heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 16 december 2003 ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 28 maart 2006, reg.nr. 04/5465 NABW, heeft de Raad die uitspraak vernietigd, het beroep tegen het besluit van 16 december 2003 gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat het College een nieuw besluit op bezwaar neemt met inachtneming van zijn uitspraak. De Raad heeft daartoe geoordeeld dat het College de draagkracht niet juist heeft vastgesteld en voorts dat niet kan worden gezegd dat appellant beschikt of redelijkerwijs kan beschikken als bedoeld in artikel 42 van de Abw over zijn inkomen voor zover daarop executoriaal beslag is gelegd.
1.4. Ter uitvoering van de uitspraak van de Raad heeft het College op 18 augustus 2006 een nieuw besluit op bezwaar genomen, waarbij het bezwaar tegen het besluit van 5 augustus 2003 opnieuw ongegrond is verklaard. Naar het oordeel van het College heeft appellant blijk gegeven van een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan doordat hij zich door het op zijn salaris gelegde executoriale beslag meer bijstandsbehoeftig heeft gemaakt tot een bedrag van € 189,40.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het tegen het besluit van 18 augustus 2006 ingestelde beroep ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich gemotiveerd tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Voor de tekst van artikel 14 van de Abw verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. De Raad is met het College en de rechtbank van oordeel dat appellant door niet te voldoen aan de beschikking van de rechtbank van 28 september 1999 en het vonnis van de president van de rechtbank van 4 november 1999, met als gevolg de verbeurte van een dwangsom van f 500.000,-- c.a. en beslag op zijn salaris, een ongenoegzaam besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan heeft betoond. Rechterlijke beschikkingen en vonnissen dient men immers niet naast zich neer te leggen. Het besluit van het College om bij wijze van maatregel de draagkracht van appellant vast te stellen zonder rekening te houden met het gelegde beslag is naar het oordeel van de Raad in overeenstemming met de ernst van de feiten, terwijl er geen reden is om te zeggen dat elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt of dat er sprake is van dringende redenen om van een maatregel af te zien. Aangezien appellant geen grieven heeft aangevoerd tegen de in en bij het besluit van 18 augustus 2006 vastgestelde draagkrachtberekeningen, is het besluit van het College om de aanvraag om bijzondere bijstand voor de eigen bijdrage in de kosten van rechtsbijstand af te wijzen naar het oordeel van de Raad niet in rechte aantastbaar. Het hoger beroep treft derhalve geen doel.
4.2. De aangevallen uitspraak komt, gezien hetgeen is overwogen onder 4.1, voor bevestiging in aanmerking.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.M.A. van der Kolk-Severijns als voorzitter en C. van Viegen en J.F. Bandringa als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van N.L.E.M. Bynoe als griffier, uitgesproken in het openbaar op 24 februari 2009.
(get.) J.M.A. van der Kolk-Severijns.
(get.) N.L.E.M. Bynoe.
OA