ECLI:NL:CRVB:2009:BH4045
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- C.P.J. Goorden
- P.J. Jansen
- J. Riphagen
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van arbeidsongeschiktheid en beëindiging van Ziektewet-uitkering
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant, die zich per 29 september 1998 ziek had gemeld en in het verleden meerdere keren een uitkering op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) had aangevraagd. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had in 2005 geweigerd om appellant een uitkering toe te kennen, omdat zijn arbeidsongeschiktheid op dat moment minder dan 15% werd ingeschat. Appellant had zich opnieuw ziek gemeld in 2005, waarna hem een uitkering op basis van de Ziektewet (ZW) werd toegekend. Echter, in april 2006 werd deze uitkering weer beëindigd, omdat het Uwv oordeelde dat appellant geschikt was voor gangbare arbeid.
Appellant ging in beroep tegen deze beslissing, waarbij hij stelde dat zijn medische situatie was verslechterd en dat het medisch onderzoek onzorgvuldig was uitgevoerd. De rechtbank Groningen had de eerdere beslissing van het Uwv bevestigd, waarop appellant in hoger beroep ging bij de Centrale Raad van Beroep. Tijdens de zitting op 7 januari 2009 waren beide partijen niet verschenen.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de medische situatie van appellant niet wezenlijk was veranderd ten opzichte van de eerdere WAO-beoordeling. De Raad vond geen aanknopingspunten om het medisch onderzoek onzorgvuldig te achten en concludeerde dat de beperkingen van appellant niet waren onderschat. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat appellant niet met recht kon vertrouwen op de voortzetting van zijn ZW-uitkering, gezien de herbeoordeling van zijn situatie.
De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met C.P.J. Goorden als voorzitter. De Raad achtte geen termen aanwezig om een van de partijen in de proceskosten te veroordelen.