ECLI:NL:CRVB:2009:BH4045

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 februari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07-5356 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van arbeidsongeschiktheid en beëindiging van Ziektewet-uitkering

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant, die zich per 29 september 1998 ziek had gemeld en in het verleden meerdere keren een uitkering op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) had aangevraagd. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had in 2005 geweigerd om appellant een uitkering toe te kennen, omdat zijn arbeidsongeschiktheid op dat moment minder dan 15% werd ingeschat. Appellant had zich opnieuw ziek gemeld in 2005, waarna hem een uitkering op basis van de Ziektewet (ZW) werd toegekend. Echter, in april 2006 werd deze uitkering weer beëindigd, omdat het Uwv oordeelde dat appellant geschikt was voor gangbare arbeid.

Appellant ging in beroep tegen deze beslissing, waarbij hij stelde dat zijn medische situatie was verslechterd en dat het medisch onderzoek onzorgvuldig was uitgevoerd. De rechtbank Groningen had de eerdere beslissing van het Uwv bevestigd, waarop appellant in hoger beroep ging bij de Centrale Raad van Beroep. Tijdens de zitting op 7 januari 2009 waren beide partijen niet verschenen.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de medische situatie van appellant niet wezenlijk was veranderd ten opzichte van de eerdere WAO-beoordeling. De Raad vond geen aanknopingspunten om het medisch onderzoek onzorgvuldig te achten en concludeerde dat de beperkingen van appellant niet waren onderschat. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat appellant niet met recht kon vertrouwen op de voortzetting van zijn ZW-uitkering, gezien de herbeoordeling van zijn situatie.

De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met C.P.J. Goorden als voorzitter. De Raad achtte geen termen aanwezig om een van de partijen in de proceskosten te veroordelen.

Uitspraak

07/5356 ZW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 2 augustus 2007, 06/1000 (hierna: de aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 18 februari 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. H.A. Jonker- van Dijk, advocaat te Hoogezand, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en bij brief van 22 augustus 2008 een nadere uiteenzetting gegeven alsmede een rapport van 21 mei 2008 van A. van Bruggen, bezwaarverzekeringsarts, ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 januari 2009. Beide partijen - appellant en zijn gemachtigde met voorafgaand bericht - zijn niet verschenen.
II. OVERWEGINGEN
1. Appellant, voorheen werkzaam als buitendienstmedewerker voor 36 uur per week, heeft zich per 29 september 1998 ziek gemeld. Ter zake van deze ziekmelding is hij per 5 oktober 1998 arbeidsgeschikt verklaard. Nadien heeft hij zich wederom enkele malen ziek gemeld, de laatste maal in verband met nek- en schouderklachten. Het Uwv heeft bij besluit van 11 maart 2005 geweigerd aan appellant per 7 september 2004 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toe te kennen omdat diens mate van arbeidsongeschiktheid per die datum werd gesteld op minder dan 15%. Daaraan lag de overweging ten grondslag dat appellant geschikt is te achten om gangbare arbeid te verrichten. Appellant heeft zich per 20 mei 2005 opnieuw ziek gemeld, ter zake waarvan hem aanvankelijk een uitkering ingevolge de Ziektewet (ZW) is toegekend. Bij besluit van 12 april 2006 is hem per 7 april 2006 verdere uitkering ingevolge de ZW geweigerd. Daaraan ligt het oordeel van het Uwv ten grondslag dat appellant geschikt is te achten voor de functies die eerder in het kader van de WAO waren geduid. Het namens appellant tegen dit besluit gemaakte bezwaar is, na rapportage door A. van Bruggen, bezwaarverzekeringsarts, bij besluit van 12 juni 2006 (hierna: het bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. Het namens appellant tegen het bestreden besluit ingestelde beroep is door de rechtbank ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank - samengevat - overwogen, dat er geen reden is het oordeel van de verzekeringsarts, A.B. Gille en van
A. van Bruggen voornoemd, dat de medische situatie van appellant niet wezenlijk verschilt van die welke bestond ten tijde van de beoordeling voor de WAO, voor onjuist te houden. Er is weliswaar door appellant een rapport in geding gebracht van
E.M.J. Koeweiden, orthopedisch chirurg, van 5 december 2006, die spreekt over het bestaan van tenoinitis calcarea (kalkdeposities) die al langer kunnen hebben bestaan, maar deze constatering dateert van ruim na de datum in geding en heeft niet zonder meer betekenis voor de beoordeling per die datum. Ook overigens heeft de rechtbank geen gronden aanwezig geacht die tot vernietiging van het bestreden besluit zouden kunnen leiden.
3. Namens appellant is in hoger beroep met name, onder verwijzing naar de rapporten van de orthopedisch chirurg Koeweiden, gesteld dat zijn medische situatie sedert de beoordeling in het kader van de WAO wel degelijk is verslechterd en er sprake is van het bestaan van meer beperkingen dan voorheen. Ook acht hij het medisch onderzoek onzorgvuldig en stelt hij dat het beëindigen van de ZW-uitkering na het gedurende (bijna) een jaar verstrekken van deze uitkering in strijd is met het vertrouwensbeginsel.
4.1. De Raad oordeelt als volgt.
4.2. De Raad stelt voorop dat volgens vaste rechtspraak in een situatie als de onderhavige, waarin iemand eerder in het kader van de WAO is beoordeeld en blijvend ongeschikt is gebleven voor de eigen arbeid, terwijl hij niet in enig ander werk heeft hervat, als maatstaf voor de beoordeling van de arbeidsgeschiktheid in het kader van de ZW gangbare arbeid moet gelden (dat wil zeggen de gangbare arbeid welke eerder in verband met diens WAO-aanspraken aan de orde was). De rechtbank heeft met recht dit criterium tot uitgangspunt genomen.
4.3. De overwegingen van de rechtbank met betrekking tot de medische basis van het bestreden besluit kan de Raad onderschrijven. De Raad heeft geen aanknopingspunten gevonden om het medisch onderzoek onzorgvuldig te achten. De beperkingen van appellant zijn gelet op de rapporten van A.B. Gille en A. van Bruggen voornoemd, niet onderschat. Het rapport van dr. Koeweiden doet daaraan niet af, al was het alleen reeds daarom dat daaruit niet volgt dat de door hem gevonden kalkdepositie, ook al zou die reeds langer hebben bestaan, al op de datum in geding tot zodanige beperkingen bij appellant heeft geleid dat hij deswege de voor hem geduide functies niet kon verrichten.
4.4. Aan het gegeven dat hem vanaf 20 mei 2005 ziekengeld is verstrekt kon appellant niet met recht het vertrouwen ontlenen dat deze uitkering niet in verband met een hernieuwde beoordeling zou kunnen worden ingetrokken. Ook overigens is de Raad niet van schending van het vertrouwensbeginsel gebleken.
4.5. Uit het voorgaande volgt dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. De Raad acht geen termen aanwezig om een der partijen te veroordelen in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C.P.J. Goorden als voorzitter en P.J. Jansen en J. Riphagen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van E.M. de Bree als griffier, in het openbaar uitgesproken op 18 februari 2009.
(get.) C.P.J. Goorden.
(get.) E.M. de Bree.
TM