ECLI:NL:CRVB:2009:BH4044
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- C.P.J. Goorden
- J. Riphagen
- P.J. Jansen
- Rechtspraak.nl
Herziening van WAO-uitkering en medische grondslag
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen, die op 6 augustus 2007 het beroep tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaarde. Het Uwv had op 26 juni 2006 de WAO-uitkering van appellant herzien van 65-80% naar 25-35% arbeidsongeschiktheid, met ingang van 27 augustus 2006. Appellant betwistte de medische grondslag van dit besluit en stelde dat niet alle relevante beperkingen waren opgenomen in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 9 januari 2007. Hij voerde aan dat het medisch onderzoek niet zorgvuldig was en dat er onvoldoende motivatie was voor het ontbreken van een urenbeperking.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen reden was om te twijfelen aan de medische conclusies van het Uwv. De Raad stelde vast dat de medische situatie van appellant was verbeterd en dat de door het Uwv geselecteerde functies passend waren, ondanks de eerdere beperkingen. De Raad oordeelde dat de argumenten van appellant niet voldoende waren om tot een ander oordeel te komen. De uitspraak benadrukte dat de medische beoordeling van het Uwv deugdelijk was gemotiveerd en dat er geen noodzaak was voor een urenbeperking.
De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, waarbij de voorzitter en de leden de argumenten van appellant en het Uwv zorgvuldig afwogen. De Raad concludeerde dat de aangevallen uitspraak bevestigd kon worden, zonder dat er aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.