ECLI:NL:CRVB:2009:BH4038

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 februari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06-3446 WAO + 08-1068 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering en toekenning van WAO-uitkering na herbeoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen een uitspraak van de rechtbank Roermond, waarin de weigering van het Uwv om een WAO-uitkering toe te kennen, werd behandeld. Appellante, die zich ziek had gemeld wegens psychische klachten als gevolg van een bipolaire stoornis, ontving aanvankelijk een uitkering op basis van de Werkloosheidswet. Na een medisch onderzoek door de verzekeringsarts H.J. Buunk, werd vastgesteld dat appellante beperkingen ondervond, maar dat zij geschikt werd geacht voor gangbaar werk. Het Uwv weigerde vervolgens de WAO-uitkering met de stelling dat appellante per 23 augustus 2004 geschikt was voor werk.

De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd, maar vernietigde het besluit van het Uwv omdat de arbeidskundige beoordeling onvoldoende was gemotiveerd. De rechtbank liet echter de rechtsgevolgen van het besluit in stand, omdat de aanvullende motivering in de beroepsfase voldoende inzicht bood in de geschiktheid van de geduide functies.

In hoger beroep heeft appellante betoogd dat haar medische beperkingen te laag zijn ingeschat en dat zij niet in staat is de geduide functies te vervullen. De Raad heeft de zaak opnieuw beoordeeld en geconcludeerd dat de deskundige psychiater Vervoort zich kon verenigen met de vastgestelde belastbaarheid, maar dat er geen nieuwe medische gegevens waren die de eerdere inschatting van de beperkingen tegenspraken. De Raad oordeelde dat de arbeidskundige beoordeling voldoende was onderbouwd en dat appellante geschikt werd geacht voor de functies die haar waren voorgehouden. Het beroep van appellante werd ongegrond verklaard, en de rechtsgevolgen van het besluit van 11 februari 2008 werden bevestigd.

Uitspraak

06/3446 WAO + 08/1068 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 26 april 2006, 05/1000 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 25 februari 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. W.P.J.M. van Gestel, werkzaam bij ARAG Rechtsbijstand te Leusden, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en op verzoek van de Raad een rapportage van de verzekeringsarts ingezonden.
Bij brief van 11 februari 2008 heeft het Uwv de Raad in kennis gesteld van een nieuw besluit op bezwaar van dezelfde datum.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 april 2008. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Van Gestel. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A.C.M. van de Pol.
Na de behandeling van het geding ter zitting is gebleken dat het onderzoek niet volledig is geweest, in verband waarmee de Raad heeft besloten het onderzoek te heropenen.
Op verzoek van de Raad heeft de psychiater P. Vervoort als deskundige onderzoek verricht, waarvan bij rapport van 29 juli 2008 aan de Raad verslag is gedaan. In reactie op dit rapport heeft het Uwv rapportages van de bezwaarverzekeringsarts en van de bezwaararbeidsdeskundige ingezonden. Namens appellante is eveneens op het rapport van de deskundige gereageerd.
Het onderzoek ter zitting is voortgezet op 14 januari 2009. Appellante is met voorafgaand bericht niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. E.T.J. van de Pavert.
II OVERWEGINGEN
1.1. Voor een overzicht van de relevante feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar hetgeen de rechtbank hieromtrent met juistheid in de aangevallen uitspraak heeft overwogen. Hier volstaat de Raad met het volgende.
1.2. Appellante heeft zich vanuit de situatie dat zij een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet ontving op 25 augustus 2003 ziek gemeld wegens psychische klachten als gevolg van een bipolaire stoornis. In verband met het einde van de wettelijke wachttijd, die destijds 52 weken bedroeg, is appellante op 15 juli 2004 onderzocht door de verzekeringsarts H.J. Buunk, die heeft aangegeven dat appellante als gevolg van psychosociale klachten beperkingen ondervond. Op basis hiervan heeft de verzekeringsarts een Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) opgesteld. Na raadpleging van het Claim Beoordelings- en Borgingssysteem (CBBS) heeft de arbeidsdeskundige F.R. Groen een aantal functies geselecteerd, die in overeenstemming worden geacht met de beperkingen van appellante en waarmee zij een zodanig inkomen kan verdienen dat sprake is van een mate van arbeidsongeschiktheid van minder dan 15%. Op basis hiervan heeft het Uwv bij besluit van 16 september 2004 geweigerd aan appellante met ingang van 23 augustus 2004 een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering(WAO) toe te kennen, op de grond dat appellante per laatstgenoemde datum geschikt werd geacht voor gangbaar werk.
1.3. In de bezwaarprocedure heeft de bezwaarverzekeringsarts R. Rombout, op basis van dossierstudie, overgelegde medische informatie en kennisname van het verslag van de hoorzitting, in zijn rapportage van 1 juni 2005 correcties op de FML aangebracht. Op basis van de op 7 juni 2005 aangepaste FML heeft de bezwaararbeidsdeskundige
J. Kijvekamp in zijn rapportage van 23 juni 2005 vastgesteld dat het verlies aan verdienvermogen van appellante ongewijzigd minder dan 15% bedraagt. Onder verwijzing naar deze rapportages heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 16 september 2004 bij besluit van 4 juli 2005 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het besluit van 4 juli 2005 gegrond verklaard, het besluit vernietigd met instandlating van de rechtsgevolgen, alsmede bepalingen gegeven omtrent vergoeding van griffierecht en proceskosten. Daarbij heeft de rechtbank geoordeeld dat op grond van de beschikbare medische gegevens niet is gebleken dat het medisch onderzoek onzorgvuldig zou zijn uitgevoerd, hetgeen met zich brengt dat de medische grondslag stand houdt en dat voor de arbeidskundige beoordeling dient te worden uitgegaan van de aangepaste FML van 7 juni 2005. Ten aanzien van de arbeidskundige kant van de zaak heeft de rechtbank overwogen dat het besluit van 4 juli 2005 pas in de beroepsfase (met toepassing van het aangepaste CBBS) is voorzien van een deugdelijke toelichting en motivering van de geduide functies en dat het besluit mitsdien wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) dient te worden vernietigd. De rechtbank heeft evenwel aanleiding gezien de rechtsgevolgen van het besluit van 4 juli 2005 in stand te houden, omdat met de in beroep gegeven aanvullende motivering op genoegzame en toelaatbare wijze inzichtelijk is gemaakt waarom de geduide functies voor appellante passend worden geacht.
3.1. In hoger beroep heeft appellante, onder verwijzing naar hetgeen zij in bezwaar en beroep heeft aangevoerd, gesteld dat de (bezwaar)verzekeringsarts haar medische beperkingen te laag heeft ingeschat en dat zij niet in staat is de geduide functies te vervullen. Volgens appellante is onvoldoende gemotiveerd waarom de geduide functies ondanks overschrijding toch voor haar passend zijn.
3.2. Nader arbeidskundig onderzoek door het Uwv heeft uitgewezen dat de aan appellante voorgehouden functie van administratief ondersteunend medewerker niet voor haar krachten en bekwaamheden was berekend. Op basis van de resterende functies (telefonist/receptionist, administratief medewerker afhandelingen en beginnend boekhouder/loonadministrateur) heeft opnieuw vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante plaatsgevonden, hetgeen heeft geresulteerd in indeling in de klasse van 15 tot 25%. Bij gewijzigd besluit op bezwaar van
11 februari 2008 is dienovereenkomstig aan appellante met ingang van 23 augustus 2004 een WAO-uitkering toegekend.
4. De Raad overweegt het volgende.
4.1. Nu het Uwv blijkens het gewijzigd besluit op bezwaar van 11 februari 2008 het besluit van 4 juli 2005 niet langer handhaaft, dient de aangevallen uitspraak, waarbij is bepaald dat de rechtsgevolgen van laatstgenoemd besluit in stand kunnen blijven, in zoverre te worden vernietigd.
4.2. Gelet op artikel 6:24 in samenhang met de artikelen 6:18 en 6:19, eerste lid, van de Awb, is de Raad van oordeel dat het beroep van appellante tegen het besluit van 4 juli 2005 mede geacht wordt te zijn gericht tegen het besluit van 11 februari 2008, nu daarin niet geheel is tegemoet gekomen aan het bezwaar van appellante.
4.3. Ten aanzien van de medische grieven van appellante overweegt de Raad dat de ingeschakelde deskundige psychiater Vervoort heeft geconcludeerd dat bij appellante sprake is van een bipolaire-I-stoornis, waarbij -nu het gaat om een onderzoek naar de gezondheidstoestand van appellante van bijna vier jaar geleden- een bepaalde voorzichtigheid wordt ingebouwd omdat retrospectief slecht kan worden ingeschat hoe appellante er toen voorstond. De deskundige heeft aangegeven zich deels te kunnen verenigen met de door de verzekeringsarts vastgestelde belastbaarheid, waarbij de FML niet wordt gevolgd op het aspect 1.4 (inzicht in eigen kunnen): appellante heeft de neiging haar eigen mogelijkheden slechter in te schatten dan werkelijk het geval is. In reactie hierop heeft de bezwaarverzekeringsarts gesteld dat de geduide voorwaarden voor arbeid (te weten: geen veelvuldige deadlines, productiepieken en geen hoog handelingstempo en werken binnen een bekende kleine vaste groep mensen waarbij conflicthantering, rechtstreeks contact met klanten en leidinggeven beperkt zijn) ervoor zorgen dat er geen groot appél wordt gedaan op de beperkte mogelijkheden van appellante. Volgens de bezwaarverzekeringsarts wordt er uitgebreid rekening gehouden met de kwetsbaarheid van appellante en daarmee met de neiging om haar mogelijkheden en beperking slechter in te schatten dan werkelijk het geval is, zodat een beperking op aspect 1.4 in de geduide functies niet aan de orde is. Uit de nadere rapportage van de bezwaararbeidsdeskundige van 21 augustus 2008 blijkt dat met betrekking tot de passendheid van de geduide functies in relatie tot het inzicht in eigen kunnen kan worden gesteld dat er geen sprake is van een overschrijding van de vastgestelde belastbaarheid. Gelet op deze toelichtingen, alsmede op het gegeven dat ook in het door appellante in de beroepsfase overgelegde rapport van de door haar ingeschakelde psychiater professor dr. M. Kuilman wordt aangegeven dat deze zich met de beperkingen zoals verwoord in de FML kan verenigen, is de Raad van oordeel dat de beperkingen van appellante niet zijn onderschat en dat het besluit van 11 februari 2008 mitsdien op een juiste medische grondslag berust. Nu door appellante in hoger beroep geen nieuwe of andersluidende medische gegevens zijn overgelegd, ziet de Raad onvoldoende aanknopingspunten om appellante te volgen in haar standpunt dat haar medische beperkingen zijn onderschat.
4.4. Ten aanzien van de arbeidskundige kant van de zaak is de Raad van oordeel dat met de rapportage van de bezwaararbeidsdeskundige H.A.M. Eekhoudt van 7 februari 2008 genoegzaam is toegelicht dat appellante geschikt wordt geacht voor de aan haar voorgehouden functies telefonist/receptionist (SBC-code 315120), administratief medewerker (SBC-code 515080) en boekhouder/loonadministrateur (SBC-code 315040) en dat op basis daarvan het verlies aan verdiencapaciteit tussen 15 en 25% bedraagt. De Raad volgt daarbij de bezwaararbeidskundige, die heeft aangegeven dat het wijzigen van opleidingsniveau 6 naar opleidingsniveau 5 geen gevolgen heeft voor de functieduiding omdat er geen functies met opleidingsniveau 6 zijn geselecteerd. Anders dan de rechtbank is de Raad van oordeel dat ook het item 1.9.7 bij de geduide functie boekhouder/loonadministrateur voldoende overtuigend is toegelicht, nu wordt aangegeven dat er geen sprake is van veelvuldige deadlines/productiepieken en dat deze slechts incidenteel aan de orde zijn bij calamiteiten. Mitsdien is deze functie terecht aan de schatting ten grondslag gelegd. Het besluit van 11 februari 2008 berust dan ook op een voldoende arbeidskundige onderbouwing en kan in rechte stand houden.
4.5. Gelet op hetgeen hiervoor onder 4.3 en 4.4 is overwogen, zal het beroep van appellante voor zover dat geacht wordt te zijn gericht tegen het besluit van 11 februari 2008 ongegrond worden verklaard.
5. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb inzake de vergoeding van proceskosten.
III.BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak, voor zover de rechtbank heeft bepaald dat de rechtsgevolgen van het besluit van 4 juli 2005 in stand kunnen blijven;
Verklaart het beroep tegen het besluit van 11 februari 2008 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door C.P.J. Goorden als voorzitter en H.C.P. Venema en P.J. Jansen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van J.M. Tason Avila als griffier, uitgesproken in het openbaar op 25 februari 2009.
(get.) C.P.J. Goorden.
(get.) J.M. Tason Avila.
TM