ECLI:NL:CRVB:2009:BH4037

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 februari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06-5824 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van ziekengeld aan medewerker met huid- en psychische klachten

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een medewerker bij een rozenkwekerij die zich ziek meldde met huid- en psychische klachten. De Centrale Raad van Beroep behandelt de zaak na een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De appellante, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. W.C. de Jonge, heeft bezwaar gemaakt tegen de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om verdere uitkering van ziekengeld te verstrekken. De Raad stelt vast dat de verzekeringsartsen, M. Mirzoyan en P.C. Lafeber, zorgvuldig onderzoek hebben verricht. Mirzoyan concludeerde dat appellante ongeschikt was voor haar werk, terwijl Lafeber geen medische afwijkingen vond die ongeschiktheid zouden rechtvaardigen. Het Uwv heeft vervolgens de uitkering van ziekengeld per 18 november 2005 geweigerd, wat leidde tot de bezwaarprocedure. De bezwaarverzekeringsarts, P. van de Merwe, bevestigde het oordeel van Lafeber en concludeerde dat de klachten van appellante niet voldoende ernstig waren om ongeschiktheid tot werken aan te nemen. De rechtbank heeft het beroep van appellante ongegrond verklaard, en de Centrale Raad van Beroep bevestigt deze uitspraak. De Raad oordeelt dat de medische onderzoeken voldoende zorgvuldig zijn uitgevoerd en dat er geen aanleiding is om de conclusies van de artsen in twijfel te trekken. De Raad wijst erop dat de argumenten van appellante niet zijn onderbouwd met nieuwe medische gegevens en dat de eerdere oordelen van de verzekeringsartsen standhouden. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en er zijn geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

06/5824 ZW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 28 augustus 2006, 06/922 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 25 februari 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. W.C. de Jonge, advocaat te Vlaardingen, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 januari 2009. Namens appellante is verschenen mr. De Jonge. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door W.L.J. Weltevrede.
II. OVERWEGINGEN
1. Bij zijn oordeelsvorming gaat de Raad uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1. Appellante heeft zich vanuit een uitkeringssituatie ingevolge de Werkloosheidswet op 15 augustus 2005 met huid- en psychische klachten ziek gemeld. Voor het intreden van haar werkloosheid was zij werkzaam als medewerker bij een rozenkwekerij.
1.2. De verzekeringsarts M. Mirzoyan, die appellante op 6 oktober 2005 op het spreekuur zag, achtte appellante vanwege haar huidklachten ongeschikt voor haar laatstelijk verrichte arbeid.
1.3. De verzekeringsarts P.C. Lafeber, die appellante op 17 november 2005 lichamelijk en psychisch heeft onderzocht, heeft geen afwijkingen gevonden waardoor appellante per 18 november 2005 ongeschikt zou zijn voor haar arbeid.
1.4. Bij besluit van 1 december 2005 heeft het Uwv appellante bij brief van 1 december 2005 met ingang van 18 november 2005 (verdere) uitkering van ziekengeld geweigerd. Appellante heeft daartegen bezwaar gemaakt.
1.5. In de bezwaarfase is appellante op 7 februari 2006 door de bezwaarverzekeringsarts P. van de Merwe op de hoorzitting gezien en hij heeft na afloop daarvan aanvullend medisch onderzoek verricht. In zijn rapport van 13 februari 2006 komt hij tot de slotsom dat het oordeel van de verzekeringsarts Lafeber voldoende zorgvuldig tot stand is gekomen en op goede gronden berust. De bezwaarverzekeringsarts heeft daarbij het rapport van de bezwaararbeidsdeskundige van 13 februari 2006 betrokken, waaruit naar voren komt dat appellante in haar werk bij een rozenkwekerij rozenknoppen uit bladoksels weghaalde en dat het licht fysiek werk betrof dat staand en lopend moest worden verricht. De bezwaarverzekeringsarts heeft aangegeven dat de verzekeringsarts Lafeber op goede gronden tot de conclusie kwam dat de psoriasis geen reden vormde voor ongeschiktheid omdat de huidafwijkingen niet op de handen waren gelokaliseerd. Verder waren de rugklachten bij lichamelijk onderzoek niet te objectiveren en ook van arbeidsbelemmerende psychische problematiek was geen sprake. Ook de zwangerschap was op zich geen reden tot het aannemen van ongeschiktheid tot werken.
1.6. Bij besluit van 14 februari 2006 heeft het Uwv het bezwaar van appellante ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe, voor zover in dit geding in hoger beroep nog van belang, overwogen dat het medisch onderzoek van verzekeringsarts en de bezwaarverzekeringsarts voldoende zorgvuldig is geweest en dat zij een voldoende duidelijk beeld van de aard en omvang van de klachten van appellante op de datum in geding, 18 november 2005, hebben kunnen krijgen. Dat deze artsen geen informatie hebben ingewonnen bij de behandelende artsen betekent volgens de rechtbank niet dat een afgewogen medisch oordeel ontbreekt. Hetgeen appellante in beroep heeft aangevoerd geeft de rechtbank, mede gelet op de reactie daarop van de bezwaarverzekeringsarts, geen aanleiding de medische onderbouwing van het bestreden besluit in twijfel te trekken. Daarbij heeft de rechtbank met verwijzing naar vaste jurisprudentie van de Raad mede in aanmerking genomen, dat aan het oordeel van mevrouw Verhage van het Instituut Psychosofia niet die betekenis kan worden gehecht die appellante daaraan toegekend wenst te zien.
3.1. Hetgeen daartegen namens appellante in hoger beroep is aangevoerd leidt de Raad niet tot een ander oordeel dan de rechtbank. De Raad stelt zich achter de overwegingen van de aangevallen uitspraak. De Raad laat daarbij meewegen dat het standpunt van appellante dat zij meer beperkt en ongeschikt tot werken zou zijn niet is onderbouwd met nadere medische gegevens. De Raad is voorts van oordeel dat de bezwaarverzekeringsarts in zijn voornoemde rapport voldoende duidelijk heeft aangegeven waarom de verzekeringsarts Lafeber in afwijking van het eerdere oordeel van de verzekeringsarts Mirzoyan appellante op de datum in geding terecht geschikt achtte voor haar arbeid.
3.2. Al het voorgaande leidt de Raad tot de slotsom dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
4. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C.P.J. Goorden als voorzitter en J.F. Bandringa en P.J. Jansen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van J.M. Tason Avila als griffier, uitgesproken in het openbaar op 25 februari 2009.
(get.) C.P.J. Goorden.
(get.) J.M. Tason Avila.
JL