ECLI:NL:CRVB:2009:BH3931

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 februari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06-5981 ANW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van de Anw-uitkering en de beoordeling van ingrijpendheid en kennelijke onredelijkheid

In deze zaak gaat het om de herziening van de Anw-uitkering van appellante door de Sociale verzekeringsbank (Svb). Appellante ontving sinds september 1992 een pensioen op basis van de Algemene Weduwen- en Wezenwet (AWW), dat per 1 juli 1996 automatisch is omgezet naar een nabestaandenuitkering onder de Algemene nabestaandenwet (ANW). Vanwege een auto-ongeluk op 16 maart 1998 werd appellante arbeidsongeschikt, waarna zij vanaf 16 november 1999 een uitkering op basis van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ) ontving. De Svb heeft op 19 december 2003 besloten om de nabestaandenuitkering van appellante per 1 januari 2004 te herzien door de WAZ-uitkering volledig te korten, maar heeft afgezien van terugvordering van te veel betaalde uitkering over de periode van december 1999 tot en met december 2003.

Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar de Svb verklaarde dit bezwaar ongegrond. In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat de herziening onzorgvuldig was en dat er geen onderzoek is gedaan naar de ingrijpendheid van de herziening en de kennelijke onredelijkheid ervan. De Centrale Raad van Beroep heeft vastgesteld dat het hoger beroep enkel betrekking heeft op het besluit van 28 november 2005, waarbij de ANW-uitkering van appellante met ingang van september 2005 is herzien. De Raad concludeert dat de Svb appellante voldoende heeft geïnformeerd over het overgangsrecht en dat er geen aanleiding is voor de beoordeling van ingrijpendheid of kennelijke onredelijkheid, aangezien er geen terugvordering van te veel betaalde uitkering heeft plaatsgevonden. Het hoger beroep wordt afgewezen en de aangevallen uitspraak wordt bevestigd.

De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, met T.L. de Vries als voorzitter en H.J. Simon en H.J. de Mooij als leden, in aanwezigheid van griffier W. Altenaar.

Uitspraak

06/5981 ANW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 6 september 2006, 05/6270 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen
appellante
en
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (hierna: Svb).
Datum uitspraak: 19 februari 2009
I. PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 december 2008. Appellante is niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P.S. Fehling.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellante ontving sedert september 1992 een pensioen ingevolge de Algemene Weduwen- en Wezenwet (AWW). Per 1 juli 1996 is dit pensioen van rechtswege omgezet in een nabestaandenuitkering ingevolge de Algemene nabestaandenwet (ANW). Op grond van het overgangsrecht dienen vanaf 1 januari 1998 inkomsten uit of in verband met arbeid op het nabestaandenpensioen te worden gekort. Als gevolg van een auto-ongeluk op 16 maart 1998 is appellante arbeidsongeschikt geworden voor haar werk als rij-instructrice. In verband hiermee is haar met ingang van 16 november 1999 een uitkering krachtens de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Bij besluit van 19 december 2003 heeft de Svb ingaande 1 januari 2004 het nabestaandenpensioen van appellante herzien door de WAZ-uitkering daarop volledig te korten. Van de terugvordering van de over de periode van december 1999 tot en met december 2003 te veel betaalde nabestaandenuitkering is afgezien. Bij besluit van 12 maart 2004 heeft de Svb het bezwaar van appellante tegen het besluit van 19 december 2003 ongegrond verklaard.
1.2. Bij besluit van 14 juni 2004 heeft de Svb appellante medegedeeld dat, in verband met een wijziging van haar inkomen, dit inkomen gedeeltelijk op haar nabestaandenuitkering wordt gekort en dat zij over de periode van januari tot en met mei 2004 een nabetaling zal ontvangen, omdat over die maanden te weinig ANW-uitkering is uitgekeerd. Tegen dit besluit heeft appellante geen bezwaar gemaakt.
1.3. Bij besluit van 30 augustus 2005 heeft de Svb appellante medegedeeld dat haar nabestaandenuitkering als gevolg van een wijziging van haar inkomen vanaf januari 2004 zou moeten worden verlaagd, doch dat op grond van dringende redenen daarvan wordt afgezien en de nabestaandenuitkering eerst ingaande september 2005 wordt aangepast. Bij besluit van 28 november 2005 heeft de Svb zijn besluit van 30 augustus 2005 na bezwaar gehandhaafd.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het besluit van 28 november 2005 ongegrond verklaard, van oordeel zijnde dat de Svb een juiste toepassing heeft gegeven aan artikel 67 van de ANW. Voorts heeft de rechtbank in de aangevallen uitspraak overwogen (waarbij voor eiseres appellante en voor verweerder de Svb dient te worden gelezen):
“Vervolgens is het de vraag of het beroep van eiseres op het vertrouwensbeginsel kan slagen. De rechtbank kan begrip opbrengen voor de verwarring en wellicht ergernis die bij eiseres is ontstaan nadat zij opeenvolgende berichten van verweerder ontving, die inhoudelijk tegenstrijdig met elkaar waren. Hierin kan echter op zichzelf geen grond zijn gelegen voor het oordeel dat het bestreden besluit in strijd komt met enige geschreven of ongeschreven rechtsregel of met een algemeen rechtsbeginsel. Het is vaste jurisprudentie dat een bestuursorgaan voor de toekomst ten nadele van betrokkene mag terugkomen op een foutief begunstigend besluit (zie onder meer Centrale Raad van Beroep, 13 maart 2003, TAR 2003/117). Verweerder heeft in het onderhavige geval de hoogte van de uitkering ingevolge de Anw gewijzigd met ingang van de eerst mogelijke gelegenheid, zodat er geen sprake is van strijd met het rechtszekerheids- danwel het vertrouwensbeginsel.”
3. In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat het besluit van 30 augustus 2005 door de Svb onzorgvuldig is voorbereid en dat op geen enkele wijze is onderzocht of beoordeeld of sprake is van daadwerkelijke ingrijpendheid van de herziening en kennelijke onredelijkheid. Appellante heeft de Raad verzocht vast te stellen dat de Svb onzorgvuldig en in strijd met het vertrouwens- en rechtszekerheidsbeginsel heeft gehandeld.
4.1. De Raad stelt allereerst vast dat dit geding slechts betrekking heeft op het besluit van 28 november 2005, waarbij de ANW-uitkering van appellante met ingang van september 2005 is herzien. Omtrent appellantes verzoek om schadevergoeding heeft de Svb op 12 februari 2007 een zelfstandig schadebesluit afgegeven. In het daarop betrekking hebbende hoger beroep, geregistreerd onder nummer 08/391 ANW, heeft de Raad heden afzonderlijk uitspraak gedaan.
4.2. De Raad kan zich geheel in de - hierboven onder 2 gedeeltelijk geciteerde - overwegingen van de rechtbank vinden. Daaraan voegt hij nog toe dat appellante in verband met de onder rechtsoverweging 1.1 van deze uitspraak genoemde besluiten van 19 december 2003 en 12 maart 2004 door de Svb uitgebreid is geïnformeerd over het op haar van toepassing zijnde overgangsrecht, zoals dat is neergelegd in artikel 67 van de ANW. Voorts wijst de Raad er op dat voor een beoordeling van de vraag, of sprake is van daadwerkelijke ingrijpendheid van de herziening van de uitkering of van kennelijke onredelijkheid, slechts aanleiding is, indien de herziening van de uitkering met terugwerkende kracht plaatsvindt en het te veel betaalde van de betrokken persoon wordt teruggevorderd. Die situatie doet zich hier niet voor.
4.3. Uit het vorenstaande vloeit voort dat het hoger beroep niet kan slagen, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door T.L. de Vries als voorzitter en H.J. Simon en H.J. de Mooij als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van W. Altenaar als griffier, uitgesproken in het openbaar op 19 februari 2009.
(get.) T.L. de Vries.
(get.) W. Altenaar.
IA