ECLI:NL:CRVB:2009:BH3865

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 februari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07-3395 WAO + 07-4411 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van WAO-uitkering en geschiktheid voor arbeid

In deze zaak gaat het om de intrekking van de WAO-uitkering van appellante, die op 8 november 2005 een uitkering ontving op basis van een arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. De Centrale Raad van Beroep heeft op 20 februari 2009 uitspraak gedaan in hoger beroep, waarbij het eerdere besluit van het Uwv werd bevestigd. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het Uwv onvoldoende had gemotiveerd waarom appellante de in aanmerking genomen functies kon vervullen, wat leidde tot de vernietiging van het besluit van het Uwv. Het Uwv heeft vervolgens een nieuw besluit genomen, dat dezelfde medische grondslag had als het vernietigde besluit, en stelde dat appellante geschikt was voor de functies van productiemedewerker, machinebediende en productiemedewerker textiel.

Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat de medische grondslag onjuist was en dat zij op de datum van intrekking niet in staat was om te werken. De Raad heeft overwogen dat het Uwv voldoende had gemotiveerd waarom de functies geschikt waren voor appellante, ondanks haar beperkingen. De Raad concludeerde dat de intrekking van de WAO-uitkering terecht was en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak bevestigde de eerdere beslissing van de rechtbank, waarbij het beroep van appellante ongegrond werd verklaard.

Uitspraak

07/3395 WAO + 07/4411 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 22 mei 2007, 06/746 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 20 februari 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. P.H.M. Hartmans, advocaat te Gulpen, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en een nieuw besluit van 26 juli 2007 ingezonden.
Het geding is op 9 januari 2009 ter zitting aan de orde gesteld. Beide partijen zijn, zoals tevoren bericht, niet verschenen.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellantes beroep is gericht tegen het besluit van 28 februari 2006. Hierbij heeft het Uwv zijn besluit van 20 september 2005 gehandhaafd, inhoudende intrekking van de uitkering die appellante ontving op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), die werd berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%, per 8 november 2005.
1.2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank geoordeeld dat het Uwv de belastbaarheid van appellante bij het besluit van 28 februari 2006 juist heeft vastgesteld. Omdat het Uwv echter onvoldoende had gemotiveerd waarom appellante de daarbij in aanmerking genomen functies zou kunnen vervullen, heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard en dit besluit vernietigd. De rechtbank heeft het Uwv opgedragen om - met inachtneming van de uitspraak - een nieuw besluit te nemen en het griffierecht en de in beroep gemaakte proceskosten aan appellante te vergoeden.
1.3. Het Uwv heeft in de aangevallen uitspraak berust. Op 26 juli 2007 heeft het Uwv een nieuw besluit genomen op het bezwaar van appellante. Dit besluit heeft dezelfde medische grondslag als het vernietigde besluit en gaat er eveneens vanuit dat appellante dusdanige beperkingen ondervindt bij het verrichten van arbeid, dat zij haar voormalige functie van horecamedewerkster voor 38 uur per week niet meer kan vervullen. Appellante is volgens het nieuwe besluit geschikt te achten voor werkzaamheden, verbonden aan de functies van productiemedewerker, machinebediende en productiemedewerker textiel voor 38 uur per week. Hiertoe heeft de bezwaararbeidsdeskundige een nieuwe toelichting per functie gegeven. Berekend is dat daarbij een verlies aan verdienvermogen optreedt van ca. 9,7%, hetgeen meebrengt dat de intrekking van de uitkering gehandhaafd blijft.
2. In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat de gehanteerde medische grondslag onjuist is en dat zij op 8 november 2005 niet in staat was om te werken. Zij vindt het onterecht dat haar mededelingen over haar daginvulling niet gevolgd zijn en zij wijst erop dat zij in de tweede helft van 2005 een terugval in haar functioneren heeft gekregen.
3. De Raad overweegt als volgt.
3.1. Nu met het besluit van 26 juli 2007 niet is tegemoetgekomen aan het beroep van appellante, betekent dit dat de Raad dit besluit met toepassing van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht in deze procedure dient te betrekken.
3.2. Met betrekking tot de medische grondslag van dit besluit komt de Raad niet tot een ander oordeel dan de rechtbank heeft gegeven. De verzekeringsarts heeft appellante gesproken, en heeft informatie opgevraagd bij haar huisarts. Ook de bezwaarverzekeringsarts heeft met appellante (tijdens de hoorzitting van het Uwv) gesproken. Beide verzekeringsartsen hebben tevens de eerder over appellante uitgebrachte verzekeringsgeneeskundige rapporten bestudeerd. Zij hebben in aanmerking genomen dat appellante vanwege psychosociale problemen onder behandeling is bij haar huisarts en begeleiding krijgt van het maatschappelijk werk. Zij hebben vastgesteld dat appellante functioneel beperkt is wat betreft concentreren, verdelen van haar aandacht, werk met sterk wisselende werkomstandigheden, veelvuldige onderbrekingen, deadlines of productiepieken en omgaan met problemen of conflicten. De verzekeringsartsen zijn echter anders dan appellante van oordeel dat zij met inachtneming van deze beperkingen arbeid kan verrichten. Hierbij heeft de bezwaarverzekeringsarts rekening gehouden met de aanvullende informatie van 14 december 2005 van appellantes huisarts waarin is vermeld dat appellante in het najaar meer klachten heeft gekregen.
De Raad ziet, mede gelet op de door de verzekeringsartsen gegeven motivering, geen aanleiding voor het oordeel dat er reden was voor het aannemen van meer beperkingen.
3.3. Aan de intrekking van de WAO-uitkering ligt thans ten grondslag dat appellante de onder 1.3 genoemde functies kan vervullen. Van de zijde van het Uwv is toegelicht waarom deze functies voor haar geschikt zijn te achten qua functie-eisen en belastbaarheid. De Raad is van oordeel dat daarmee voldoende duidelijk is dat deze functies in aanmerking kunnen worden genomen. Dit betekent dat de uitkering van appellante terecht is ingetrokken.
3.4. Het beroep dat appellante geacht wordt tegen het besluit van 27 juli 2007 te hebben ingesteld is daarmee ongegrond. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd voor zover aangevochten.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten;
Verklaart het beroep tegen het besluit van 27 juli 2007 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door R.C. Stam. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A.C. Palmboom als griffier, uitgesproken in het openbaar op 20 februari 2009.
(get.) R.C. Stam.
(get.) A.C. Palmboom.
KR