ECLI:NL:CRVB:2009:BH3852

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 februari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07-3537 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van WAO-uitkering en geschiktheid voor eigen werk

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht, waarin de intrekking van haar WAO-uitkering werd bevestigd. De Centrale Raad van Beroep heeft op 20 februari 2009 uitspraak gedaan. Appellante, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. G.R. Dorhout-Tielken, stelde dat er ten onrechte geen beperkingen als gevolg van haar nek- en schouderklachten waren vastgesteld. De Raad heeft de medische informatie, waaronder rapportages van de bezwaarverzekeringsarts Admiraal, beoordeeld en geconcludeerd dat de door de neuroloog gevonden afwijkingen de klachten van appellante op de datum in geding niet konden verklaren. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was om een onafhankelijk deskundige te benoemen, aangezien de medische gegevens voldoende waren om het standpunt van het Uwv te onderbouwen.

De Raad bevestigde het oordeel van de rechtbank dat appellante geschikt was voor haar eigen werk als adviseur werk en inkomen bij het CWI. De Raad stelde vast dat er geen objectieve aanwijzingen waren voor beperkingen die het verrichten van haar eigen werk zouden verhinderen. De subjectieve klachten van appellante werden niet als voldoende geacht om het besluit van het Uwv te weerleggen. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de aangevallen uitspraak zonder termen voor proceskostenveroordeling.

Uitspraak

07/3537 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 3 mei 2007, 05/3084 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 20 februari 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. G.R. Dorhout-Tielken, advocaat te Soest, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 januari 2009. Appellante en haar gemachtigde zijn – zoals tevoren schriftelijk is meegedeeld – niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. F. van Dam.
II. OVERWEGINGEN
1.Voor een overzicht van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar hetgeen de rechtbank in de aangevallen uitspraak daaromtrent, gelet op de gedingstukken, met juistheid heeft weergegeven. De Raad volstaat hier met de vermelding dat het Uwv bij het thans bestreden en op bezwaar genomen besluit van
12 september 2005 het besluit van 5 november 2004 heeft gehandhaafd. Bij laatstgenoemd besluit heeft het Uwv de aan appellante ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) verleende uitkering met ingang van
7 november 2004 ingetrokken omdat zij geschikt wordt geacht voor het verrichten van haar eigen werk.
2.1. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak overwogen dat zij, gelet op de beschikbare gegevens, waaronder de verzekeringsgeneeskundige rapportages van Tj. van der Schaaf van 3 november 2004 en, in bezwaar, van R.A. Admiraal van
1 september 2005, geen aanleiding ziet om het Uwv niet te volgen in het standpunt dat er een indicatie ontbreekt voor het aannemen van beperkingen ten aanzien van psychische en lichamelijke belastende factoren. Er is naar het oordeel van de rechtbank sprake van een deugdelijk en voldoende zorgvuldig medisch onderzoek waarbij de door appellante in bezwaar overgelegde medische informatie van de huisarts en de behandelend sector is betrokken en meegewogen. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
3. Namens appellante wordt in hoger beroep staande gehouden dat ten onrechte geen beperkingen als gevolg van haar nek- en schouderklachten zijn vastgesteld. Ter onderbouwing van haar standpunt wijst zij op de brief van 1 februari 2006 van orthopedisch chirurg W.J. Bijleveld, die op basis van een MRI-scan heeft vastgesteld dat er op drie niveaus discopathieën zijn zonder wortelcompressie. Bijleveld concludeerde dat sprake is van cervicobrachialgie. Appellante is van mening dat de bevindingen van Bijleveld haar na de operaties in 2001 en 2002 toegenomen klachten verklaren.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1. Aan de orde is de vraag of de Raad de rechtbank kan volgen in haar oordeel dat het bestreden besluit in rechte kan standhouden. Het geschil wordt daarbij beheerst door de vraag of appellante geschikt is voor het werk dat zij laatstelijk als adviseur werk en inkomen bij het CWI gedurende 36 uur per week heeft verricht (haar eigen werk). De Raad beantwoordt die vraag bevestigend en heeft daartoe het volgende overwogen.
4.2. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat in de door appellante overgelegde medische informatie geen aanwijzingen kunnen worden gevonden om het bestreden besluit onjuist te achten. De Raad stelt vast dat de bezwaarverzekeringsarts Admiraal in zijn in beroep ingebrachte rapportages van 27 april 2006 en 27 april 2007 uitgebreid alle beschikbare medische gegevens, waaronder die afkomstig van de huisarts, de neuroloog en Bijleveld, heeft besproken. Admiraal heeft gemotiveerd, en naar het oordeel van de Raad overtuigend, gesteld dat de in 2006 door Bijleveld gevonden afwijkingen de klachten van appellante op de datum in geding niet verklaren, terwijl bij neurologische onderzoeken rondom de datum in geding geen afwijkingen bij appellante zijn geconstateerd. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank dat het standpunt van het Uwv dat appellante op 7 november 2004 geen beperkingen had die haar het verrichten van haar eigen werk verhinderden op een voldoende medische grondslag berust.
4.3. In het hiervoor overwogene ligt besloten dat de Raad geen grond ziet om het verzoek van appellante te honoreren om haar door een onafhankelijk deskundige te doen onderzoeken. Aan het feit dat appellante er niet in is geslaagd haar eigen werk volledig te hervatten, kan de Raad niet het gewicht toekennen dat appellante daaraan gehecht wil zien. De subjectieve beleving van appellante van haar klachten brengt immers nog mee dat naar objectieve maatstaven van beperkingen sprake is.
5. De Raad concludeert dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. De Raad acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos als voorzitter en A.T. de Kwaasteniet en M. Greebe als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A.L. de Gier als griffier, uitgesproken in het openbaar op 20 februari 2009.
(get.) D.J. van der Vos.
(get.) A.L. de Gier.
KR